Leerstoel Design Cultures

Frederike Huygen, 16 oktober 2010

“Design is in wetenschappelijk opzicht problematisch en tegelijkertijd uitdagend.”

De nieuwe Masteropleiding Design Cultures aan de Vrije Universiteit in Amsterdam staat onder inhoudelijke leiding van Timo de Rijk, die voor vier jaar werd aangesteld als Bijzonder Hoogleraar. De leerstoel – ondergebracht bij Algemene Cultuur Wetenschappen – wordt gefinancierd door Premsela, het platform voor design en mode. Met deze benoeming wordt het onderwerp in Nederland erkend als volwaardig academisch studieobject. De agenda van De Rijk blijkt breed en ruim; in de nieuwe Master moet het hele vakgebied aan bod kunnen komen. Een interview.

Timo de Rijk werd onlangs in een interview in NRC Handelsblad gekarakteriseerd middels zijn designvoorkeuren: Alfa Romeo, Herman Miller en Hella Jongerius. In het veld staat hij echter juist bekend om een licht recalcitrante houding ten opzichte van highbrow-vormgeving en de designhistorische canon. Hij voelt zich meer thuis bij de massacultuur, Amerikaanse streamline-vormgeving en een onderwerp als stofzuigers.

De Rijk studeerde kunstgeschiedenis in Leiden, werkte bij veilinghuis Van Stockum in Den Haag en promoveerde op de vormgeving van elektrische huishoudelijke apparaten. Aan de TU Delft doceert hij al jarenlang designgeschiedenis en daarnaast stelde hij een aantal exposities samen over onderwerpen als Frank Lloyd Wright, de Haagse stijl uit het interbellum en, onlangs in het Gemeentemuseum in Den Haag, de tentoonstelling Norm = Vorm over standaardisatie. Tot voor kort maakte hij deel uit van de Raad voor Cultuur en verder heeft hij zitting in het bestuur van galerie Vivid en van de Stichting Designgeschiedenis Nederland. De Rijk is als eindredacteur betrokken bij het Dutch Design Jaarboek en is hoofdredacteur van het tijdschrift Morf.
Ons gesprek gaat direct over de verschillen tussen een opleiding voor ontwerpers en die van academici aan de universiteit. Aan het HBO (de kunstacademies) wordt immers ook al jaren een inhaalslag gemaakt wat betreft een theoretische en inhoudelijke verdieping. Er werden lectoraten opgezet en bovendien tal van nieuwe Masteropleidingen en specialisaties. En binnen dat onderwijs wordt ook gesproken over mogelijkheden om kunstenaars en ontwerpers te laten promoveren.
De Rijk: “Ik ben helemaal voor meer theorie en reflectie op ontwerpopleidingen, maar designtheorie betekent daar iets anders. Het is vaak een ondersteuning van hoe te ontwerpen, gericht op het ontwerpproces en niet op de academische, beschouwende vraagstelling. Bovendien staat op de academies de persoonlijke ontwikkeling van de student als ontwerper centraal. Maar we kunnen zeker samenwerken en ik heb ook contacten met het AMFI, met lectoraten in Arnhem en met het lectoraat Design Theorie in Eindhoven. De verschillende vormen van onderzoek kunnen elkaar aanvullen en meer inzicht in ontwerpprocessen is zeker gewenst. Aan de VU kunnen ook ontwerpstudenten deelnemen aan de Master, maar zij moeten dan eerst een pre-masteropleiding volgen.”


Invalshoek


De Rijk: “Academies zijn praktisch gericht op individuele vorming en op artistiek onderzoek, de universiteiten hanteren een technisch-wetenschappelijke aanpak. Bij de industrieel ontwerpers van de technische universiteiten zoals de TU Delft staat het onderzoek in het teken van de ontwerpkennis, bijvoorbeeld ergonomie. Het gaat daar uiteindelijk altijd om toepasbare kennis, ook wanneer het een vakgebied als psychologie betreft. Als ik daar college geef over een cultuurhistorisch thema als hygiëne en wat hygiëne als cultureel idee voor design betekent, kijken de studenten me raar aan, omdat ontwerpers niet direct zien wat ze daarmee kunnen. Bovendien is het onderzoek van de ontwerpers vaak vervlochten met een normatief standpunt, of dat nou heel persoonlijk is zoals op de academies, of een zekere ingenieursobjectiviteit nastreeft. Een voorbeeld op dit gebied kwam ik op de VU al tegen. Een heel goede student, tevens ontwerper, ergerde zich aan de lelijkheid van kantooromgevingen: een typische houding van een designer, die van daaruit dan wat anders wil ontwerpen. Dat is volkomen valide, maar bij Design Cultures zijn we uit op een goed inzicht in de situatie: hoe komt het dat een kantoor er zo uit ziet en welke agenda’s van welke personen of instituten spelen daarbij een rol. Die student kwam er al heel snel achter dat de ARBO diensten geheel afhankelijk zijn van verzekeringsmaatschappijen en dat de normen in de kantoormeubelsector opgesteld worden door belanghebbenden als fabrikanten. De regels worden dus helemaal niet meer door de overheid gemaakt om ons te beschermen, wat velen denken en waardoor we de bestaande kantoren accepteren. Dat heeft toch vergaande consequenties voor het design van kantoren en onze ideeën daarover, niet?’


Cyclus


De Master Design Cultures duurt een jaar. In die beperkte periode moeten de studenten zich het veld en de basis eigen maken, en onder andere een scriptie produceren en een stage lopen. Wanneer ze binnenkomen hebben ze al een Bachelor in andere geesteswetenschappen of de Letteren achter de rug, of die Premaster. De 36 studenten die zich hebben aangemeld komen uit heel verschillende hoeken, deels uit het buitenland, veel uit mode en een aantal uit kunstgeschiedenis en cultuurmanagement. Die heterogene groep moet eerst bij het begin beginnen: kennis van designgeschiedenis, van begrippen en van processen.
Ze krijgen intensief onderwijs, voornamelijk aan de hand van hoor- en werkcolleges, readers en overzichtsboeken. De eerste weken maken ze kennis met de wetenschappelijke wereld op een internationaal designgeschiedeniscongres en ook verderop in het jaar staan prominente, buitenlandse sprekers op het programma. Het doel is, aldus het Engelstalige programma: “a complete vision on the processes of production, distribution, mediation and consumption of design and the location of this process in historical and social contexts.”
De Rijk: “Ik baken het onderwerp design niet af. Het gaat om het hele culturele veld, van productvormgeving tot mode en grafisch ontwerp. We zijn geïnteresseerd in de hele cyclus, van ontwerp en productie tot en met de consumptie en het gebruik. Design is, als heterogeen veld – de appels en de peren, de autonome vormgeving en de industrie, en de dienstverlening – in wetenschappelijk opzicht problematisch en tegelijkertijd uitdagend. De architectuur en de beeldende kunst lijken wat dat betreft meer eenduidig. Er bestaat daarbinnen meer consensus over het studieobject en het vak. Maar in mijn ogen is juist die diversiteit interessant, die biedt kansen op nieuwe visies en onderwerpen. Kunnen we greep krijgen op het discours, subdiscoursen en de verschillende posities van de ontwerpers? Wat betekent designcultuur binnen de rest van de cultuur en kunnen we relaties leggen met de materiële cultuur? Waar krijgt een object betekenis en hoe gaat dat in zijn werk, want dat is niet iets wat een ontwerper alleen bepaalt. Overal in de cyclus van productie, marketing, reclame en gebruik krijgt een ding betekenis, worden er betekenissen aan toegevoegd en is er een wisselwerking. Neem de SUV, die eerst een begerenswaardig statussymbool was, maar inmiddels door veel mensen gezien wordt als een grote benzineslurper en asociale vervuiler.”

Geen agenda


De Master Design Cultures – meervoud – wil zulke processen aan de orde stellen en onderzoeken. Maar in eerste instantie moet het onderwijsprogramma gaan functioneren. De bijzonder hoogleraar is slechts aangesteld voor één dag in de week. De Belgisch-Spaanse onderzoeker Javier Gimeno-Martinez, die vooral goed thuis is in de wereld van de mode en de creatieve industrie, zal functioneren ALS DOCENT EN coördinator. De opleiding moet zichzelf bewijzen en uiteraard studenten trekken, maar De Rijk hoopt dat hij zal gaan uitgroeien tot een onderzoeksprogramma met een fulltime team.
“Het is nu allemaal heel breed geformuleerd en algemeen opgezet. De meeste studenten willen ook juist een verdieping van hun vak en zien terecht aantrekkelijke mogelijkheden in de breedte. Alleen de mode bestuderen kan bij ons zeker, maar veel studenten vinden het juist spannend worden als je die wereld vergelijkt met die van auto’s of meubelen.
We concentreren ons op de beschouwing, het kritisch nadenken en schrijven, en de analyse van zowel teksten als case-studies. Ik heb geen agenda in de zin van een afgerond onderwerp of een specifiek thema, al heb ik op dat gebied wel wensen. In de breedte wil ik verder gaan met de discipline door de materiële cultuur en antropologie erbij te betrekken. Een inspirerend voorbeeld is het onderzoek van Daniel Miller naar jeans en denim, dat dit jaar zal uitmonden in het boek Global Denim. Hij heeft daarover alle aspecten uitgezocht en creëerde rondom zijn onderwerp een gemeenschap van onderzoekers, als een soort Wikipedia. (zie [link] ucl.ac.uk/global-denim-project) Zo kunnen antropologen een onderwerp aanpakken, en bij Design Cultures willen we zulke perspectieven incorporeren. Waar Miller alleen geïnteresseerd is in de sociale en culturele processen met betrekking tot het dragen van jeans, verbinden wij die in de meeste gevallen aan de visuele verschijningsvorm. De ideeën van de designer of de fabrikant spelen bij Miller bijvoorbeeld geen enkele rol, bij ons is die nadrukkelijk aanwezig. In de diepte zou ik verder willen met onderzoek naar pseudo-regionale producten en begrippen als traditie, nostalgie en authenticiteit.”

Craft


De laatste jaren ontstonden overal ‘nieuwe’ studies zoals Media Studies, Cultural Studies en Visual Culture. Tegelijkertijd ontstond vooral onder Angelsaksische designonderzoekers de trend om in teksten over de discipline te pleiten voor het verbreden van de context van vormgeving en interdisciplinariteit. Deels maken die pleidooien voor verbreding en nieuwe studies echter deel uit van academische modegolven, net als bijvoorbeeld het feminisme en de niet-westerse culturen.
De Rijk, met zijn brede aanpak, lijkt zich aan te sluiten bij de trend te pleiten voor het verbreden van de context voor vormgeving.

De Rijk nuanceert: “De Angelsaksische wereld heeft de kennis over design uitgebreid met methoden en zienswijzen uit de antropologie en ander sociale wetenschappen, maar tegelijkertijd het design grotendeels uit het vak weggedefinieerd. Design Cultures wil design als uitgangspunt van studie herintroduceren, met behoud van de nieuwe perspectieven. In Engeland zie je een paar mensen daar overigens ook voor pleiten.
Wij mogen dan voorstander zijn van een brede aanpak, maar we blijven tegelijkertijd wel bij design. Ik ben geïnteresseerd in antropologie – vanuit het design. Voor mij is ‘identiteit’ nu zo’n onderwerp waar je mee wordt doodgegooid, maar ik weet niet wat dat is en wat we ermee opschieten, want het is mij te algemeen en te vaag. Of men onderzoekt het met een instrumenteel, politiek doel voor ogen: hoe houden we hier de boel bij elkaar. Minderheden en vreemde culturen zijn ook een hype, maar daar zou ik nog wel wat mee willen doen, in de vorm van onderzoeken naar de materiële cultuur van groepen en subculturen. Een ander hot item is het ambacht, meestal craft genoemd. Dat is sinds enkele jaren terug op de agenda van ontwerpers, en we zouden de vraag moeten stellen naar het waarom daarvan. Het gaat namelijk om een heel specifieke vorm van craft, in ieder geval in Nederland. Voor de vormgevers gaat het niet om de traditie of de verfijning van een ambacht als opgebouwde kennis en perfectie, zij zoeken juist de imperfectie en het afwijken van die traditionele, technische vakbeheersing. Het betreft ook altijd de symbolische en historische vormen van craft, zoals meubelmaker of bronsgieter. Het is de craft van de jaarmarkt, of van het Zuiderzeemuseum als je wilt, het gaat nooit over het ambachtelijke vakmanschap van de aluminiumlasser. ‘Craft’ wordt soms een simulacrum, het is een verbeelding van of voor iets anders. Hoe komt dat en wat is dat dan? Hoe komt het dat er in de wereld van Droog en Dutch Design zo weinig verbanden met de ‘echte’ productie of de high-tech bestaan? Ze zijn heel succesvol, maar het is inmiddels een succes in een soort parallelle wereld. Waar is dan die wereld van de vrije vormgeving als we dat in internationaal perspectief bekijken? En hoe liggen de verbanden met grote problemen als duurzaamheid of energie? De problemen van de wereld zijn geen schijnproblemen en vragen om iets anders dan statements. Ik ben er dubbel over, want het staat aan de andere kant buiten kijf dat Dutch Design heel veel talent herbergt, denk aan Jurgen Bey of Hella Jongerius. Het is ook het verhaal over de positionering van die vormgeving, en kennis daarover kan ons wel eens veel leren over de potentie van het ontwerpen.”
 

Beeld: Timo de Rijk, foto Johannes Abeling Photography

... reageer