Redactioneel no.3, 2010

Max Bruinsma, 23 juni 2010

Probleemoplossende code

De ontwerper als probleemoplosser is terug, nu niet als star designer of buikspreker van global brands, maar als partner voor wat Victor Papanek the real world noemde.

De ontwerper als probleemoplosser is terug. Hij was er al eerder, vooral in Amerika, waar hij in de jaren vijftig en zestig communicatieproblemen voor cliënten oploste met Big Ideas. Dat maakte hem in de jaren zeventig verdacht, want die cliënten waren vooral te vinden in de Big Business, en die was kapitalisties en dus fout. Maar de probleemoplosser hervormde zich en verschoof zijn focus naar de real world, zoals Victor Papanek de wereld buiten het door glossy reclames omzoomde rijke Westen karakteriseerde. In de jaren tachtig en negentig verdween de probleemoplosser allengs. Hij werd auteur. Het postmodernisme stelde vraagtekens bij de oplosbaarheid van welk probleem dan ook, en de ontwerper gaf die vraagtekens poëtisch gelaagd vorm. In die tijd – de begindagen van thuiscomputer en internet en van de explosieve ontwikkeling van daarbij horende software – begon ook de hedendaagse fascinatie voor code. Het woord stond niet meer vooral voor versleuteling, voor geheimtaal, maar ging in toenemende mate het omgekeerde aanduiden: een door iedere deelnemer aan een bepaalde cultuur gekende set basisbegrippen. ‘Code’ werd code voor ‘gedeelde betekenis’ en de ontwerper werd een script writer die die codes operationeel maakte. Ed van Hinte: “Het welslagen van de informatietransactie tussen ontwerper en medemens parasiteert hoe dan ook op het gedeelde bekende.” Wij, eerder ‘ontvangers’ en ‘consumenten’ geheten, werden lezende users. Elk object is een interface die we intuïtief gebruiken op basis van onze gedeelde kennis van de erin besloten code. Ron Kaal: “De stadsmens, heeft Roland Barthes opgemerkt, brengt zijn tijd door met lezen. Hij leest eerst en vooral beelden, gebaren, gedragingen.”

Die nieuwe aandacht voor de culturele codes van vormgeving kan leiden tot speelse variaties op algemeen bekende iconen, zoals gebeurt in de praktijk van culture jamming, of in serieuze analyse van wat door cultuurfilosofen als Hans Achterhuis en Petran Kockelkoren ‘morele scripts’ zijn genoemd: de vanzelfsprekende aannames die in de keuze voor bepaalde vormen, materialen en productiemethoden liggen besloten. Of tot MAYA, ‘most advanced yet accepted’. Dan dient de referentie aan bekende codes als zoethouder, als suikerlaag over een product dat anders als te buitenissig wordt gezien – een oude designtruc, die in onze tijd op grote schaal opnieuw toegepast wordt. Paul Schilperoord: “Ganz was van mening dat de Volkswagen eerst op de markt moest komen met een ‘van de normale weinig afwijkende, wat smaak betreft bevredigende open carrosserie’.”

Code staat intussen vooral voor de computer. Die is de nieuwe probleemoplosser geworden, al wantrouwen we vaak het creatieve potentieel van het apparaat dat toch nog steeds wordt gezien als een automaat en minder als gereedschap voor originaliteit. Janne Kyttänen: “Ik was de enige die werkte met de computer. Die zou mijn creativiteit de nek omdraaien, zeiden mijn docenten.” De hernieuwde aandacht in het design voor handwerk, voor ambachtelijkheid, is daarvan een uiting. De steeds maar herhaalde codes van het postmoderne design beginnen te vermoeien, en de strikt gereguleerde procedures van computerprogramma’s worden als te beperkend, niet persoonlijk genoeg gezien. De noeste arbeid van de handwerker is ook een soort procedure, maar emotioneel veel bevredigender. Marjan Unger: “Handwerk sluit denkwerk niet uit, integendeel, een zekere herhaling kan de mooiste gedachten stimuleren en zelfs tot onverwachte en interessante ontwikkelingen leiden.”

Ontwerpers kijken terug naar oude ambachten en werken samen met bejaarde meesters in uitstervende culturen, de laatsten der Mohikanen. Peter van Kester: “Wie toch vernieuwing zoekt, moet de oudere generatie niet vergeten.” In die samenwerking, bijvoorbeeld aan hedendaagse varianten op traditionele vormen, ontworpen door jonge Europese ontwerpers en uitgevoerd door niet-westerse ambachtslieden, vindt een interessante contaminatie van codes plaats. De oude waarden van locale culturen worden gehercodeerd in een nieuwe, globale context. Handmade in Guatemala staat dan niet meer voor pittoresk en traditioneel maar voor sustainable en verantwoord. In die herwaardering van het traditionele, het handvaardige, ontstaat ook een nieuwe houding ten opzichte van vorm en vormgeving. De overtreffende trap van veel high design van de afgelopen decennia wordt ingeleverd voor een meer bescheiden vorm. Ben Bos: “Dit was design als een geheim en dodelijk wapen. Leerzaam.”

De ontwerper als probleemoplosser is terug, nu niet als star designer of buikspreker van global brands, maar als partner voor wat na Papanek the other 90% is gaan heten. Veel aandacht voor hedendaags design gaat niet meer zozeer over virtuoze vormgeving of hypergecodeerd icoondesign, maar over ontwerpen als culturele procedure. Ook daarin spelen codes een grote rol, maar nu op een structureler niveau. Minder op direct afleesbare betekenis gericht dan op intrinsieke waarde. Hoe is iets gemaakt, van welke materialen, met welk energieverbruik, voor welke context? Wat zijn de arbeidsomstandigheden, de vervoerskosten, het maatschappelijk nut ervan? Hoe kan het worden hergebruikt, gerecycled, afgebroken? Het zijn oude waarden van serieus industrieel ontwerp, die door hun maatschappelijke urgentie in een nieuw licht komen te staan en die nieuwe coöperatieve vormen, flexibele productiemethodieken en innovatieve producten opleveren. Die producten zien er vaak minder spectaculair uit dan we intussen gewend zijn, maar ze verschuiven de aandacht wel weer naar de diepere essentie van design: het intelligent en cultureel effectief organiseren van doel, middel, materiaal en vorm. Max Bruinsma: “Slim, bijna onzichtbaar design, dat gaat de wereld redden.”
 

... reageer