Joost Overbeek: Codes

Joost Overbeek, 08 april 2010

Items Live #4

Zelfde recept als dat ik iedere keer doe eigenlijk. Ik lees een column voor en achter mij komen de beelden voorbij. Omdat ik er een hekel aan heb om iedere keer op het juiste moment een nieuw plaatje aan te klikken heb ik daar een slideshow van gemaakt. Risico is dat wat ik vertel en dat wat je achter me ziet, niet geheel synchroon loopt. Zie dat vooral als een uitdaging, zou ik zeggen.

Goed.

Als homo’s een zakdoek uit hun kontzak hebben hangen, willen ze je iets vertellen. Wat precies, weet ik niet meer, maar ik kan daar wel iets bij bedenken. Goed verhaal in ieder geval. Met dit gegeven in het achterhoofd maakte ik ooit voor Boomerang, de freecard ‘zomercodes’. We spreken 1996, zoals je nu, net of straks, op de afbeelding van de kaart ziet. ‘De riem losjes over de schouder’, de Spaanse peper aan de oorbel. Duidelijke taal.

Die zomer ging ik vrijwel iedere avond met vriend Jaap een balletje trappen in het Vondelpark, waar we toen vlakbij woonden. Op een gegeven moment komt er een jongen met z’n fiets achterstevoren langslopen. ‘Door met uw fiets achterstevoren aan de hand te wandelen, geeft u aan dat u open staat voor iets anders! Zo leerde ons de zomercode-kaart. Jaap en ik keken elkaar aan. Dit kon niet waar zijn maar was het wel. En geef mij een andere reden waarom deze jongen zo zou lopen.

Zo spreken ontwerpers ook allerlei codes met elkaar af. We gaan allemaal in het zwart, we doe allemaal een zwarte hoornen bril op of we doen iets met ons gezichtshaar. Zo hadden we de Dr. Lupardi-sik, het cirkeltje haar rondom de mond met de illustere naam ‘pratende kut’, sorrie. En meer recent, de volle baard. Op designfeestjes zien veel mannen er dan ineens hetzelfde uit. Toch raar als je in het zwart, met je lupardi-sik en hoornen bril naast een identiek uitgedoste man bij de urinoirs staat.

Ontwerpers zijn natuurlijk erg van codes. Logo’s, lettertekens, figuren opgebouwd uit eenvoudige symmetrische vormen. De vorm terug naar zijn essentie. Want een logo is natuurlijk gewoon een code; spreken we af dat drie verticale strepen een sportmerk is. Een paar jaar geleden was het rommelen daarmee in. Brandpicking. Microschoft. Kreeg ik een geboortekaartje van een jochie dat Mike heette maar dan met de bekende swoesj eronder. Tsja. We zijn in Nederland zo dol geworden op logo’s dat ook iedere boerenlul het gevoel heeft dat-ie er één moet hebben. En dan het liefst iets met de letters van de naam. Geabstraheerde BDB voor bakkerij de Boer, zeg maar. Waarom? Onthoud je dat makkelijker BDB? Zoals mensen die alle namen afkorten Lien tegen Carolien. Ka, Ol, Juultje, Mar ...

Bah.

Ik heb nooit zo veel met dat terug naar de essentie gehad (is Rd de essentie van de Rotterdamse designprijs?). Ik hou meer van verhaaltjes. Niet van dat eenduidige.

Op de weg zijn er de verkeersborden als codes. De ronde, de rode rand etc. ook zoiets. Een duidelijk bord met NIET INRIJDEN SVP (of GVD als het écht niet mag), is dat niet handiger? Of WERKEN AAN DE WEG, of NIET INHALEN. Ah, niet iedereen kan lezen, zegt u dan. Maar ook niet iedereen kan al die borden onthouden! Haa.

Veel leuker is natuurlijk om het wat poëtischer te doen. ‘via A28 16 min’. prima, maar het lijkt me toch heerlijk een keer wat op zo’n bord te zetten dat mensen in de file wat langer bezig houdt. Beetje Frank Boeijen-achtige tekst; dansen op de achterbank van de werkelijkheid. Mijn vrouw heeft altijd van die boeken op haar nachtkastje liggen, met titels waar ik moeilijk van in slaap val; ‘schaduw van de wind’ of ‘het eiland onder zee’. Achter me zie je zo (of daarnet of straks) een beeld van jaren geleden langskomen. ‘U leeft te snel’. Voor mijn doen al heel diepzinnig. Het lijkt me heerlijk als Rijkswaterstaat ons op meer van zulks trakteert.

Zoontje Lex bedacht een tijdje geleden dat het leuk zou zijn om groen bij een stoplicht een keer te vervangen door blauw. En als dan iedereen in vertwijfeling zou blijven staan, om dan heel hard ‘Smurf eens op’ te roepen. Goed idee, trotse vader.

Die neiging om alles terug te brengen naar een simpele vorm; verkeersbord. logo. geometrisch figuurtje. Dat past ontzettend bij Dutch Design natuurlijk. Verkeersbordenvormgevers, dat zijn we. Het is zo koud, zo magertjes.

Het logo van de NS. Op school leerde ik dat dat wel ongeveer het summum was, terwijl de tekst ‘deze prachtige trein wordt u aangeboden door de Nederlandse spoorwegen’ toch veel mooier op zo’n door het landschap racend treinstel zou staan.

Zo staan in mijn stad Arnhem sinds een paar jaar, twee torens, bij het station. Een blauwe en een groene. In het begin was er nogal wat protest. Ik vond ze wel aardig eigenlijk. Totdat die stomme logo’s erop kwamen. Als er nou nog in een mooie letter had gestaan:’ hier zetelt het hoofdkantoor van Arcadis”, nee dan moet er zo’n geabstraheerd, aan z’n achterwerk snuffelend dinosaurusje bij. Vreselijk, maar wel
volgens de regels van het huisstijlhandboek waarschijnlijk. Of zit de ontwerper hier in de zaal, dan vind ik het natuurlijk wel mooi. Zou ik hem of haar alsnog willen vragen wat de lol en het nut van dat beestje zijn.

Ergens in de jaren tachtig zijn merken belangrijk geworden. Als ik de studio binnenkom met nieuwe sneakers, is dat een onderwerp van gesprek. Generatieding. Merk, kleur, al dan niet retro. Designers dragen andere sneakers dan aso’s. Ik laat me voor de zekerheid altijd maar even adviseren. M’n zoontje, dezelfde als van de smurfen vroeg laatst met z’n Björn Borgonderbroekie een eind boven z’n spijkerbroek uit, wat ik vroeger (toen Björn Borg nog tenniste) eigenlijk voor een onderbroeken droeg. Ik weet nog dat toen ik een jaar of zeventien was, vriend Jim voor het eerst met een boxershort aankwam, vonden de meiden mooi en dan neem je op die leeftijd het feit dat je wel eens verkeerd op je zadel landt voor lief. Dat is wel voor het eerst dat de onderbroek een andere functie kreeg dan waar-ie waarschijnlijk ooit voor bedacht is. Dat de boxershort een code voor ‘moderne jongen’ werd. Het was in ieder geval voor het eerst dat ik een gedachte wijdde aan het fenomeen onderbroek.

Sowieso is het bij heel veel dingen nog niet zo lang belangrijk dat ze mooi zijn. Of oké, kan ik beter zeggen. Niet alles dat vormgegeven is, is per definitie mooi per slot van rekening. Neem de badkamer. Waarom moet die mooi eigenlijk? Voor dat ene logeetje zo nu en dan? Voor mezelf? Van de Elle wonen? Ik weet het niet.

Waar wil je bijhoren? Dat is de grote vraag natuurlijk. Ben je Nike of Adidas, Lees je Linda of Vrij Nederland? Ga je naar Idfa of kijk je de Oscars, ga je naar Tineke Schouten of naar linkse hobbyprojecten. Etcetera.

Voor al die keuzes is er een manier om dat aan de buitenwereld te laten zien.
Ooit ging ik op een overvol terras bij de Westergasfabriek lunchen. Een heel leuk meisje krabbeltje mijn bestelling op een papiertje en kwam 10 minuten later met het juiste broodje en de karnemelk bij me terug. Ik vroeg hoe ze in hemelsnaam had onthouden dat dat voor mij was. Ze vertelde dat ze van iedereen een hele korte beschrijving bij de bestelling zette. “Je begrijpt dat ik de mijne nu wel wil horen?!” zei ik. “Weet je het zeker?” antwoordde ze eerst nog. “Zeker.” ‘Aardrijkskundeleraar met baard en bril’.

Auw.

‘s Middags andere bril gekocht en geschoren. Je wilt toch dat mensen kunnen zien dat je bij jouw club hoort. Pas als je daar los van kunt komen ben je verlicht!

Hebben we daar als ontwerpers ook niet een verantwoordelijkheid? We kunnen wel afwachten tot ‘Trots op Geert’ onze speeljes afpakt, we kunnen er ook voor zorgen dat we ze voor zijn. De startstipendia, de subsidies voor leuke projecten, het bakken vol geld verdienen aan een snuffelend dinosaurusje. Het gaat allemaal minder worden, lijkt me zo. Dat is enerzijds jammer, als er geld genoeg is kan de besteding niet ruimhartig en onzinnig genoeg zijn maar aan de andere kant kan een beetje opstrakking in ‘the creative industry’ wellicht geen kwaad.

We hadden hier laatst een avond over het ontwerponderwijs. Als je de opleiding tot pak ‘m beet, illustrator of mimer vergelijkt met die van een arts in opleiding of een basisschoolonderwijzer, blijken de eerste toch wel heel erge pretpakketstudies. Nogmaals, niets mis mee, maar ik probeer vooruit te denken. Als ik zie dat een toneelgroep waar ik voor werkte, met 6 man op reis gaat naar Japan omdat ze daar een voorstelling over gaan maken. Als ik zie hoeveel Dutch designers, incluis wij, regelmatig werken voor projecten om allochtonen naar theater te krijgen of bij Kunst te betrekken. Vorige week stond een mooi stuk in mijn krant, ik citeer: “Laat niemand meer denken dat allochtonen alleen via moeizame subsidieroutes naar een theater te lokken zijn. Het Holland Festival bewees gisteren, met Amal Maher, dat het vooral een kwestie is van programmeren.”

Na gut, ik dwaal af.

Wat ik eigenlijk bedoel te zeggen, is dat de codes die we als creatieven hanteren, vaak ook wel op een heel klein groepje gericht is. Andere groepen hebben nou eenmaal hele andere codes. Neem het oranje-legioen, de gemiddelde Troskijker of zoals we sinds kort weten, Limburg. Voor die doelgroepen zijn verkeersborden gewoon verkeersborden, mannen met baarden aardrijkskundeleraar en zou bij Arcadis een logo met iets van grond en een schep erin vast ook beter werken dan de snuffelende dino. Misschien moet er iets harder geselecteerd worden. De echte groten subsidiëren we, zodat ze de Kunsten kunnen maken die ons land verdient, al die duizenden anderen blijven ook lekker crea bezig maar passen zich iets meer aan aan de wensen van het publiek. Iets minder l’art pour l’art, iets meer Joop van der Ende, zeg maar. Het kan. Ik bedoel, Nike is ook commercieel en heeft toch hele vette,
vooruitstrevende uitingen.

Bijvoorbeeld.

Of dat ik nog tot een pointe kom? Neuh, ik zou het niet weten, ik zeg ook maar wat. Misschien zou daar eens een mooie code voor moeten komen. Al die talking heads die het allemaal zo goed weten, op teevee, avondjes, congressen ... of die nooit twijfelen.
 

... reageer