Interview Els van der Plas
"Ik geloof in het verheffingsideaal"
Een kennismaking met de nieuwe directeur van Premsela, Els van der Plas. Met haar benoeming heeft Premsela iemand binnengehaald die gewend is verder te kijken dan onze landsgrenzen en met stelligheid bestrijdt dat cultuur niet nuttig zou zijn: “Culture is a basic need.”
Op 17 januari van dit jaar ging Els van der Plas aan de slag als directeur van Premsela, het Nederlandse sectorinstituut voor design en mode. De kunsthistorica was hiervoor, vanaf de oprichting eind 1996, directeur van het Prins Claus Fonds (PCF), dat ze hielp opbouwen tot een belangrijke internationale organisatie op het snijvlak van ontwikkeling en cultuur in ontwikkelingslanden.
Het PCF ondersteunt culturele projecten en programma’s in vooral Afrika, Azië, Latijns-Amerika en het Caraïbisch gebied en geeft jaarlijks een aanzienlijk bedrag aan prijzen aan organisaties of individuen met een opmerkelijke culturele staat van dienst.
Soms is een politieke toon te herkennen in de keuze van laureaten. Zo kreeg de Index on Censorship, de in Engeland gevestigde organisatie die tegen censuur strijd, in 1997 een Prins Claus Prijs. En het Arabische persbureau Al-Jazeera had het geld van zijn Prins Claus Prijs in 1999 minder hard nodig dan de internationale waardering en aandacht voor onafhankelijke journalistiek die uit de prijs sprak. Niet zelden zijn de ontvangers van een Prins Claus Prijs ontwerpers en architecten, zoals de Iranese grafisch ontwerper Reza Abedini, de Colombiaanse architect Simón Vélez (zie Items 1-2010) of de Afrikaanse modeontwerpers Oumou Sy (Senegal) en Alphadi (Niger). Van der Plas is dus niet onbekend met het internationale design, al heeft ze dat tot nu toe vooral vanuit een ontwikkelingsinvalshoek bezien. Het internationale netwerk dat ze bij het PCF heeft opgebouwd wil ze ook inzetten voor Premsela, niet alleen om Nederlands Design nog verder in de vaart der volkeren op te stoten, maar vooral om meer wederzijdsheid en meer maatschappelijke relevantie in de uitwisseling van designexpertise tussen Nederland en de rest van de wereld te krijgen.
Els van der Plas: “Ik denk dat we veel kunnen leren van ontwerpers in zogenaamde ontwikkelingslanden. Wij zitten een beetje vast in moderne clichés over bouwen en vormgeven die vaak helemaal niet passen bij lokale omstandigheden, maar die we wel massaal hebben geëxporteerd. Kijk naar Haïti, waar een hele stad in elkaar is gezakt omdat hij van goedkoop beton is gebouwd, wat als modern werd gezien. De huizen die met traditionele technieken in hout zijn gebouwd, de Gingerbread huizen, staan vaak nog overeind. In Nederland kun je veel aan architecten uit de tropen hebben als het bijvoorbeeld gaat om hoe je lucht door een gebouw laat circuleren. Daar zijn ze goed in, ook omdat zij zich realiseren dat het ontzettend duur is om het op de intussen ingeburgerde Westerse manier te doen, dus met airconditioning. Dat soort dingen sluit aan bij discussies over design, duurzaamheid en lokale productie die ook in het Westen worden gevoerd. In het design en de architectuur zie je internationaal een ontwikkeling naar social design, en Nederland zou daar meer in kunnen betekenen dan het nu al doet. We zitten nog niet in alle netwerken die zich, zoals de VN, bezig houden met vragen als: hoe verplaats je water in vluchtelingenkampen zo, dat mensen niet enorme en onveilige afstanden moeten lopen om het te krijgen. Of hoe bouw je die kampen zo, dat mensen het materiaal niet stelen. Ik zou het heel interessant vinden om op dat soort terreinen meer uitwisseling tot stand te brengen, waar beide partijen van kunnen leren en waar natuurlijk ook commerciële opdrachten uit kunnen voortkomen. Dan koppel je ontwerpers aan oplossingen voor problemen in de samenleving. Het gaat er dus niet alleen om de Nederlandse vormgeving internationaal te positioneren, al kan vooral de Nederlandse mode nog wel een push gebruiken, maar ook om wat je hier wilt laten zien vanuit het buitenland. En dan niet alleen naar New York, Milaan of Berlijn kijken, maar echt internationaal, naar plekken waar iets gebeurt waar Nederland wat aan heeft, of waar zij iets aan Nederlandse ontwerpers hebben. Zulke relaties zijn interessant. Ik zal dus veel aandacht aan wederzijdsheid, aan uitwisseling geven. Naar mijn gevoel gaat de verhouding tussen industrie en design zich de komende jaren enorm ontwikkelen, en dat zal zeker zijn weerslag hebben op hoe de maatschappij naar design kijkt. Er is een hoop aan de hand – klimaat, energie, duurzaamheid, economische en sociale verandering – waardoor mensen meer geëngageerd in de maatschappij staan en zich ook meer op de ontwikkeling van design en cultuur zullen gaan richten, omdat ze uit die richting oplossingen verwachten. Nederland heeft een rijke industriële traditie, met producenten als Pastoe, Sikkens, Tichelaar, Leerdam, bedrijven die al heel lang een brug tussen research & development in het design en productie zijn. Ik zou daar graag op willen inspelen, en dan vooruit kijken, ook in het licht van de globalisering – we kunnen niet alleen maar kijken naar wat Nederland te bieden heeft.
investeringsmodel
Tegelijkertijd heb je te maken met een regering die zich juist van de culturele ontwikkeling afkeert. Ik ben niet pessimistisch, maar maak me wel zorgen over die houding. Ik zou graag zien dat, als er bezuinigd moet worden, dat vanuit een constructieve houding gebeurt, en niet vanuit een destructieve, zoals nu. Want je kunt veilig zeggen dat de aangekondigde bezuinigingen op de cultuurbegroting en op innovatiesubsidies ten koste zullen gaan van de experimentele infrastructuur in Nederland. Die dreigt verloren te gaan. Het is een conservatief patroon van bezuinigingen: alles wat met de toekomst te maken heeft wordt afgebouwd, en alleen wat met het verleden te maken heeft wordt bewaard. Premsela moet kijken wat het kan doen voor de meer toekomstgerichte sector in het design, ook in samenwerking met de industrie. Dat zou een logische alliantie zijn, want de industrie heeft R&D nodig, ook als experimenteel, niet in eerste instantie commercieel gericht onderzoek. Als dat niet lukt, dreigt een brain drain, dan vertrekken de briljante, vernieuwende ontwerpers naar het buitenland.
Maar we moeten ermee dealen, het is onze taak als organisaties in de cultuursector om na te denken over hoe we in de huidige situatie meer draagvlak kunnen creëren en een echt zinvolle bijdrage aan de maatschappij kunnen leveren. Wij moeten beter uitleggen waar de overheid en de samenleving precies in investeren als ze in cultuur investeren en dan niet alleen met economische argumenten. Je moet het ook hebben over de bijdrage aan het cultureel erfgoed van Nederland en dat je van cultuur beter opgeleide, beschaafdere mensen van krijgt. Dat laatste mag dan tegenwoordig wat verdacht zijn, maar ik geloof echt in het verheffingsideaal. Dat gaat ook over kinderen die pianoles krijgen – die luisteren anders naar muziek, staan anders in het leven, ook al doen ze er later niet actief iets mee. De overheid stelt nu dat de fondsen investeringsfondsen moeten worden. Dan denk ik, oké, maar waarin wordt dan geïnvesteerd en wat wil de overheid dat die investering opbrengt? Dat moet niet alleen gaan over hoe de overheid z’n geld terug kan krijgen, maar over hoe Nederland er beter van wordt. Want je kunt het ook hebben over investering in de ontwikkeling van de maatschappij, van mensen. Wij moeten beter uitleggen dat er naast het economische investeringsmodel ook nog een cultureel en maatschappelijk investeringsmodel bestaat.
Dat cultuur niet nuttig zou zijn, bestrijd ik ten zeerste. Culture is a basic need, dat is het motto van het Prins Claus Fonds, en ik geloof daar heilig in. Op het moment dat je dat niet meer ziet maak je heel veel stuk, niet alleen historisch, maar ook voor de toekomst. Vormgeving en mode zijn onderdelen van cultuur, en daarmee van die basic need. Ook het design draagt bij aan je cultureel bewustzijn, het bepaalt mee wie je bent als mens en hoe je jezelf en je achtergrond begrijpt. Cultuur, en dus ook design, is essentieel voor het zelfbewustzijn en de ontwikkeling van mensen. Cultuur gaat over wie je bent, waar je bent en hoe je dat begrijpt, en over hoe je je verhoudt tot de ander. Het gaat ook over hoop; hoop op een betere toekomst. Zonder dat is een mens en de maatschappij nergens meer toe in staat. Dat is me erg duidelijk geworden met het cultureel noodfonds, het Cultural Emergency Response Programma, dat we met het Prins Claus Fonds hebben opgezet. In eerste instantie waren we daar een beetje onzeker over, dat we in een rampgebied gingen kijken naar wat er aan cultureel erfgoed was vernield of dat er een museum was geplunderd. Misschien zeggen die mensen wel: we zijn even met andere dingen bezig, we zijn aan het overleven! Maar het tegendeel bleek waar, mensen waren ontzettend blij dat we contact opnamen en aanboden om hen te helpen, omdat ze het gevoel hadden iets zinvols te doen – naast het feit dat ze honger hadden of geen dak meer boven hun hoofd.
Schoonheid
Ik doe al heel lang onderzoek naar schoonheid, kunst en cultuur in moeilijke omstandigheden. Dan blijkt duidelijk dat mensen hun troost of hoop zoeken in dingen die ze mooi vinden. Daar krijgen ze energie en inspiratie uit, daar bouwen ze hun ideeën over de toekomst op. Er zijn verhalen van Vietcong strijders en burgers in de Vietnam-oorlog die tijdens Amerikaanse bombardementen soms maandenlang onder de grond in tunnels zaten. Die schreven gedichten, tekenden, schilderden – dat was de enige manier waarop ze gezond in hun hoofd bleven, door zich bezig te houden met verbeelding. Aan de andere kant wordt schoonheid ook ingezet in oorlogen, als propaganda, of als oorlogshandeling: het vernietigen van de kunst en cultuur van de vijand. Ik heb de directeur van het National Museum in Kabul geïnterviewd, die een Prins Claus Prijs heeft gekregen omdat hij tijdens het Taliban regime de collectie van zijn museum van vernietiging heeft gered. Dat hebben die man en zijn medewerkers letterlijk met gevaar voor eigen leven gedaan omdat, zoals hij zei, anders de hele geschiedenis van Afghanistan verloren was gegaan. Naar al die facetten van schoonheid doe ik al heel lang onderzoek, dat ooit gaat uitmonden in een boek.
Als ik vanuit dat perspectief naar de wat onverschillige houding ten opzichte van cultuur in Nederland kijkt, mag ik hopen dat we ons realiseren wat we hebben, voordat een zorgvuldig opgebouwde infrastructuur verdwijnt. Ik zeg niet dat je op alles mag bezuinigen behalve op cultuur, dat zou onzin zijn. Wat mij stoort is de kwaadheid van rechts op links. De overheid zou daar boven moeten staan en zich bezig houden met beleidsmatig denken over cultuur – nadenken over wat de maatregelen die nu worden overwogen voor gevolgen hebben. Daarin heeft Premsela een belangrijke taak. Je hebt in Nederland weinig instituten die Nederlandse vormgeving en mode laten zien. Er is het Graphic Design Museum in Breda, en een aantal musea met goede vormgevingscollecties, maar er is eigenlijk geen centraal punt in Nederland waar diepgaande en historische aandacht is voor design en mode in al zijn facetten, waar wordt gereflecteerd op design en op de relaties ervan met de samenleving. Dat is vreemd als je bedenkt hoe goed het Nederlandse design het doet, ook internationaal, en hoe belangrijk het voor Nederland is als economische factor. Vanuit de overheid gedacht, lijkt me dat een stevig argument voor blijvende financiering van Premsela, simpelweg als ondersteuning van een belangrijke sector van de cultuur en de maatschappij.
Een sectorinstituut geeft vorm aan hoe je het beschikbare geld wilt verdelen binnen een gebied als mode en vormgeving. Het is een middel. Wat belangrijker is, is het doel: wat wil je ermee bereiken? Ik wil voor mode en vormgeving een groter en breder draagvlak mobiliseren. Wat dat betreft heeft Dutch Design in Nederland meer aandacht nodig dan in het buitenland; als Nederlander mis ik een vast punt waar getoond wordt wat er zich op vormgevingsgebied nu afspeelt. Er zijn natuurlijk belangrijke events, zoals de Dutch Design Week in Eindhoven en de Fashion Week in Amsterdam, die zich vooral richten op een professioneel publiek. Ik zou het goed vinden als er meer gedaan werd aan structurele aandacht en een breder publiek voor mode en design. Ik denk dat dat publiek er is, als je kijkt naar de mode- en designversies van Idols-achtige televisieprogramma’s. En ik denk dat dat publiek ook openstaat voor andere informatie. Met Platform 21 en programma’s als Repairing en Hacking Ikea heeft Premsela de meer experimentele kant daarvan, van de publieksparticipatie met design, laten zien. Dat wilden we voortzetten in Supermaker, maar dat is niet gelukt. We moeten zien hoe we dat verder kunnen oppakken. Ik ben ambitieus, maar realiseer me altijd wel dat het een tijd kan duren voor je ergens bent. We moeten dingen stapsgewijs ontwikkelen. Nederland is niet zo goed in ‘de grote klap’, meer in langzame groei en inbedding. Ik vind dat op zich geen slechte eigenschap: voorzichtig voort.
... reageer
Wil je reageren op dit artikel? Stuur een mailtje naar de redactie.