Redactioneel no.2, 2011

Max Bruinsma, 16 april 2011

Denkbaar

Design speelt zich af op een smal gebied tussen het absurde en het denkbare. Dat heeft het vakgebied gemeen met de wetenschap en met de kunst. Er wordt enerzijds gezocht naar feiten en mogelijkheden, er worden hypotheses gemaakt, en dan wordt gekeken naar de realiseerbaarheid van de gedachte, naar de praktische haalbaarheid ervan. Er wordt gefalsifieerd.

De Franse dichter De Lautreamont beschreef ooit de schoonheid van een “ontmoeting van een naaimachine en een paraplu op een operatietafel.” Dat beeld werd een Leitmotiv van de surrealisten, die er de perfecte samenvatting in zagen van de manier waarop het toeval een feit kan genereren. Die ogenschijnlijk absurde configuratie is intussen – al kennen weinigen de herkomst van de metafoor – zo ongeveer gemeengoed geworden. Het ultieme voorbeeld van out of the box denken. Pieke Bergmans: “zet een stoel op een tafel en ontwerp aan de hand hiervan een theepot. Dat levert vernieuwende ideeën op.” Vernieuwing begint met vrije associaties rond een onderwerp dat zijn wortels stevig in de bodem van alledaagse problemen heeft, en de kunst is dan om de trivialiteit daarvan zodanig te ontregelen dat de vraag weer spannend wordt. Voor het ontwerpen is het echter zaak om niet te zeer los te komen van die aardse ankers, van de problemen van alledag. Ron Kaal: “Alleen door de essentie van design te verminken krijg je iets dat op een bepaalde manier aan kunst doet denken.” Design is immers een culturele activiteit die betekenis aan praktische oplossingen koppelt. Ilse Crawford: “Design is een taal waarmee betekenis wordt gegeven aan een product.” Kunst doet het omgekeerde – zie het voorbeeld van De Lautreamont. De dichter maakt een absurde en eigenlijk onbestaanbare werkelijkheid voorstelbaar en op de één of andere manier betekenisvol. De ontwerper? Die maakt het voorstelbare praktisch, die maakt er een beeld van dat zo onweerstaanbaar is dat we het als vanzelfsprekend accepteren. De niet zo toevallige ontmoeting van een microchip en een jas op een snelweg. De ontwerper koppelt technologie aan situaties, en maakt die draagbaar. Op het moment dat iedereen het soort ‘slimme’ kleding aan heeft die ons waarschuwt voor gevaren die ons eigen oog nog niet had gezien, vinden we het eigenlijk onvoorstelbaar dat we ooit zonder die bescherming door het leven moesten. Jan-Bart van Beek: “Het moet zo iconisch zijn dat het meteen retina burn oplevert.” Maar voor die tijd is het vooral een idee dat verkocht moet worden. Daar zit een element van verleiding, van manipulatie in. Daarop is de slechte naam van de reclame en voor een deel die van het design gebaseerd; dat ze de wereld mooier voorstellen dan ze is, en dat ze ons verleiden daarin te geloven. Arie Lenoir: “Als ik bij een business to business bedrijf ben geweest, heb ik altijd het gevoel in pak binnen te zijn gelopen en er in onderbroek weer vandaan te komen.” Maar het is ook een eeuwenoud retorisch gebaar, iets dat er niet is zo voor te stellen, in woord of beeld, dat we het ervaren alsof het echt is. Max Kisman: “Bezieling en uiting maken inhoud tot vorm.” Dat is een essentie van ontwerpen.

Design speelt zich af op een smal gebied tussen het absurde en het denkbare. Dat heeft het vakgebied gemeen met de wetenschap en met de kunst. Er wordt enerzijds gezocht naar feiten en mogelijkheden, er worden hypotheses gemaakt, en dan wordt gekeken naar de realiseerbaarheid van de gedachte, naar de praktische haalbaarheid ervan. Er wordt gefalsifieerd. Dat is de harde kant van het ontwerpen; dat het gebonden is aan toepasbaarheid en maakbaarheid. Maar als de media waarmee we de wereld niet alleen beschrijven, maar ook in toenemende mate maken, ons toestaan ook de meest bizarre gedachten als werkelijk voor te stellen, wat is dan nog die gebondenheid? Dat is het anderzijds. Het lijkt soms alsof we onszelf kunnen herontwerpen, voorbij de door de natuur of God gegeven basispremissen. Chris Reinewald: “Sommige experimenten zetten ons wel aan het denken over hoe onze lichamelijk entiteit/integriteit zich verhoudt tot online/offline werelden, en hoe ze ons in een cyborg kunnen veranderen.” Die mogen hard lijken en onontkoombaar, maar de ontwerpende mens heeft intussen ontdekt dat er op basis van de defaults van de schepping nog best wat te verbeteren valt, en de technologie werkt eraan mee die gedachte praktisch te maken. Ed van Hinte: “Al is de wereld veel minder maakbaar dan veel mensen denken, het is zeker niet niks wat je met design voor elkaar kunt krijgen.”

Marshal McLuhan was een van de denkers die dit idee als uitgangspunt van zijn mediafilosofie nam: dat de mens op zoek is naar extensies van zijn gebrekkige fysiek en zintuigen, en die vindt in de media die hij daarvoor ontwerpt. Het lijkt erop dat we intussen de ultieme realisatie van die gedachte hebben bereikt, of op het punt staan daar aan te komen. Op elk probleem waarmee we worden geconfronteerd is een antwoord te ontwerpen. Maar tegelijkertijd doemt de vraag op naar de grens van dat vermogen, naar de grenzen van onze voorstellingskracht, al wordt dat gevoel van onbehagen vaak gecompenseerd door een overtreffende trap van design en een obsessief vertrouwen in de extensies van ons brein. Marc Vlemmings: “Technologieën die op het punt staan te verdwijnen willen vlak voor dat moment nog één keer vlammen.” Er groeit niettemin aan de randen van het discours over het ontwerpen een zekere achterdocht tegen technologische en industriële oplossingen. Waar blijft de mens, temidden van het netwerk van informatiestromen – en mogelijke ontmoetingen, hoe absurd ook – waarin hij zich intussen een deeltje voelt dat als in een Brownse beweging willekeurig wordt voortgestuwd? Peter van Kester: “Is het voor iedereen prettig toeven in een door anderen voorgekookte ervaring?” Vandaar misschien dat verlangen naar plaatselijkheid, naar worteling, naar ambacht, dat niet alleen in het ontwerpen, maar doorheen de hele globale industriële cultuur groeit; een verlangen naar de tijd dat we op de onbemiddelde zintuiglijke ervaring van onze ogen en handen vertrouwden om te weten hoe de wereld werkte. Maar dat is nostalgie. Jonathan Puckey: “het uitzetten van de computer en het romantiseren van ambachtelijkheid is ook niet alles.” McLuhan èn De Lautreamont hebben gelijk: ons sensorium, de zintuigen waarmee we de wereld en onszelf kennen, is intussen uitgebreid tot ver voorbij onze eigen fysieke aanwezigheid, en dat resulteert in ervaringen die slechts een generatie eerder met recht absurd genoemd konden worden. De wetenschap, de kunst en het design hebben het voorheen surreële banaal gemaakt. Zo is het eigenlijk altijd gegaan ;-) Roel van Duijn: “Wij zijn doordrongen van de uiteindelijke zinloosheid van onze daden.”
 

... reageer