Ootje Oxenaar en de DEV

Els Kuijpers, 30 juni 2011

Het symbolisch kapitaal van een ontwerper-opdrachtgever

Het zojuist gepubliceerde boek over Ootje Oxenaar gaat ten eerste over de ontwerper Oxenaar. Wat heeft hij - naast de vormgeving van beroemde bankbiljetten en postzegels – zoal gedaan als grafisch ontwerper? Maar vooral ook: hoe heeft hij dat gedaan; en onder welke omstandigheden heeft-ie dat gedaan? Wat is kortom de betekenis van dit werk? Niet alleen in retrospectief maar vooral met de blik op het heden.

In het boek duik ik daarvoor allereerst in zijn persoonlijke biografie – zoals het gezin en milieu waarin hij opgroeide, de kunstacademie waar hij zijn scholing kreeg, de ideeën die daar leefden. Niet zozeer om van deze ontwerper een psychologische karakterschets te geven, maar eerder om de manier waarop Oxenaar dit deels geërfde, deels verworven, sociale en culturele kapitaal, om de terminologie van Pierre Bourdieu te gebruiken, inzet en met welk doel. Het is in de omgang met zijn symbolisch kapitaal dat Oxenaars talent zich laat schatten, als het resultaat van investeringen en offers in gegeven sociaal-economische omstandigheden. Het boek is dus een mentaliteitsgeschiedenis en dat betekent in mijn ogen bovendien interpretatie van feiten en gegevens. Analyse is niet genoeg.

Dit boek gaat ook over de opdrachtgever Oxenaar. En eigenlijk op precies dezelfde manier als het succes van de ontwerper Oxenaar zich laat schatten in het spanningsveld van persoonlijke investeringen en maatschappelijke voorwaarden, zo moet ook het succes van de opdrachtgever Oxenaar en ‘zijn’ PTT Dienst voor Esthetische Vormgeving worden gemeten: als het resultaat van inspanningen, de geslaagde zowel als de niet-geslaagde, om het ontwerpen te vernieuwen. Want ook de gestrande pogingen in deze geschiedenis geven zicht op de sociaal-culturele conditie van een bepaald moment.

Als Oxenaar in de jaren '70 in vaste dienst treedt van de PTT en als ontwerper terecht komt aan de andere kant van de opdracht, die van opdrachtgever, komt hij bij een overheidsbedrijf PTT met een agenda – het resultaat van decennia serieus ontwikkeld en goed gearticuleerd opdrachtgeverschap dat gunstige voorwaarden heeft gecreëerd om binnen de gebondenheid van de opdracht effectief strategisch en ethisch handelen van de ontwerper mogelijk te maken ten dienste van het publiek. Het korps van geschoolde kenners en connaisseurs dat Oxenaar rond 1980 als hoofd DEV erft van zijn voorganger Hein van Haaren groeit onder Oxenaars leiding uit tot een elitekorps van gespecialiseerde adviseurs dat op ieder gebied van de visuele culturele productie garant staat voor een deskundig oordeel en goede smaak. Juist tegen deze vormende houding van de professional – als verondersteld elitair en normatief – zal gaandeweg steeds meer verzet rijzen, het soort verzet dat voortduurt tot op de dag vandaag.
Oxenaar ziet die bui wel hangen. In zijn eerste DEV-jaarverslag begin jaren '80 waarschuwt hij al dat de ‘culturele verantwoordelijkheid als minder belangrijk gezien kan worden’ door ‘de groeiende commercialisering van de PTT’. De druk op representatieve, culturele producties – postzegels, jaarverslagen, bureauagenda’s – groeit ten gunste van instrumentele communicatie: promotie, marketing, presentatie; de twee bedrijfstijlen zijn daarvan de meest in het oog springende voorbeelden.
Het is deze spanning waarin Oxenaar als hoofd DEV moet opereren om de dienst en haar agenda overeind te houden. Hij wendt daarbij zijn eigen opgebouwde symbolisch kapitaal aan en breidt dat uit: zijn culturele kapitaal, als ontwerper met een prominente positie in het ontwerpveld en als hoofd van de DEV, en zijn niet geringe sociale kapitaal, met zijn broer Ruut Oxenaar, vanaf 1963 directeur van het Kröller-Müller, en zijn band met het hof, met koningin Beatrix in het bijzonder. Oxenaar weet die band vanaf begin jaren '80 duurzaam op en uit te bouwen waardoor hij zich ontwikkelt tot haar persoonlijke adviseur op het gebied van verantwoorde smaak in kunst en vormgeving. Het prestige dat Oxenaar hieraan ontleent legt hem geen windeieren. Het dient hem buiten de PTT in tal van culturele circuits en bij tal van andere opdrachtgevers, maar verstevigt ook zijn positie binnen de PTT. Want juist hier stelt dit sociale meer dan zijn culturele kapitaal hem in staat om bureaucratische ambtelijke besluitvorming en hiërarchische kaders binnen het bedrijf te omzeilen, indien nodig tot op het hoogste, politieke niveau.

Het doel waarmee Oxenaar dit culturele en sociale kapitaal inzet is om voor de Dienst en vooral voor de eraan gecommitteerde kunstenaars en ontwerpers maximale ruimte te creëren voor de publieke, culturele agenda van de PTT. En, vanuit welbegrepen eigenbelang, in één moeite door ook voor zichzelf. Zo leidt Oxenaar deze Dienst, tot het niet langer kan. Niet zozeer omdat hij in 1994 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en vertrekt, maar omdat de Dienst in een samenleving waarin gaandeweg economisch kapitaal symbolisch kapitaal vrijwel volledig is gaan domineren, overbodig is geworden.

Het grafisch ontwerpen dat als culturele productie in Nederland tot grote bloei kwam, mede door een vitale ontwerpcultuur en -infrastructuur die instellingen en diensten als de DEV hielpen opbouwen, is daardoor steeds verder onder druk komen te staan. Daarmee weerspiegelt zich in de lange carrière van Oxenaar ook een geschiedenis van het Nederlandse grafisch ontwerpen, dat zich in deze vijftigjarige periode stormachtig ontwikkelde tot een hoogst belangrijke, primaire creatieve industrie van formaat maar waarin een intellectuele, artistieke of idealistische agenda steeds verder erodeerde.

Tegen deze ontwikkelingen wordt momenteel overal vruchteloos actie gevoerd. Het zijn de wrange resultaten van pragmatische politiek waaruit alle overwegingen van een publiek belang dat het economische overstijgt zijn verdwenen. Daarom wil dit boek naast een eerbetoon aan Oxenaar, tegelijk een pleidooi zijn om die andere, culturele agenda van het grafisch ontwerpen niet te verzaken en er opnieuw in te investeren: in de ontwerppraktijk, in het ontwerponderwijs, waar we de kans maar krijgen.


Noot van de redactie: deze tekst is een sterk ingekorte versie van de inleiding die Els Kuijpers uitsprak bij de presentatie van haar boek in het Stedelijk Museum Amsterdam, op 23 juni 2011.
 

... reageer