Ministerie van Marketing
Vernieuwend cultuurbeleid afgeschaft
De regering heeft zijn voornemen om zich terug te trekken uit de kunsten uitgevoerd. Alles wat streeft naar vernieuwing in andere zin dan als uitkomst van een soort Idols-achtige publiekspoll, kan de steun van het Rijk vergeten.
Zou het de Christelijke invloed op de coalitie zijn? Lucas 19: 26: "Ik zeg u: aan wie heeft, zal gegeven worden en wie niet heeft, hem zal worden afgenomen zelfs wat hij heeft!" Of toch de liberale afstandelijkheid? Thorbecke: "De regering is geen oordelaar over wetenschap en kunst." Of misschien het PVV-gevoel: linkse hobby’s moeten bij de enkels worden afgezaagd?
De drie hierboven opgeroepen denkbeelden komen naadloos samen in de plannen die afgelopen vrijdag door staatssecretaris Zijlstra zijn ontvouwd – je kunt niet zeggen dat deze regering niet doet wat hij zegt. Maar de zalvende retoriek van de motivatie achter het beleid ("Het kabinet staat voor een toekomstgericht cultuurbeleid. De maatregelen zijn daarom gericht op een sterke cultuursector, die ondernemend en innovatief is.") is een bombastische leugen, althans waar het 'toekomst' en 'innovatie' betreft. De kabinetsplannen komen ontegenzeggelijk neer op een focus op het verleden en op bekende kwaliteit. Waar in de nota erkend wordt dat "het rijk een rol (heeft) als het gaat om het stimuleren van vernieuwing en talent," wordt tegelijkertijd vrijwel de gehele infrastructuur die die stimulering tot nu toe vormgaf afgeschaft: een bijna halvering van het budget van het Mondriaanfonds (de fusie van Mondriaan Stichting en Fonds BKVB), afschaffing van steun aan postacademiale kunstopleidingen, afschaffing van steun aan 'alle instellingen voor talent-ontwikkeling,' afschaffing van ondersteuning van 'productiehuizen,' drastische vermindering of afschaffing van steun aan bemiddelende instellingen zoals sectorinstituten en tijdschriften.
De zorg voor vernieuwing wordt aldus aan de markt gedelegeerd, dat wil zeggen aan de producenten, de makers. Zij moeten zelf investeren in R&D, maar tegelijk ook meer tijd en geld besteden aan vergroting van het publieksbereik, educatie en sponsorwerving. Meer taken voor minder geld betekent dat vernieuwing een nog groter bedrijfsrisico wordt dan het altijd al was. Met de obsessieve reclame die dit kabinet maakt voor de zegeningen van marktwerking in de kunsten, leidt de nota tot één overwegende conclusie: cultuuruitingen die de mensen kennen en waarvoor ze willen betalen mogen rekenen op extra ondersteuning van het Rijk. Alles wat streeft naar vernieuwing in andere zin dan als uitkomst van een soort Idols-achtige publiekspoll, kan de steun van het Rijk vergeten.
Voor het design lijkt er een lichtpuntje in deze afschaffing van op vernieuwing gericht, marktcompenserend cultuurbeleid zoals we dat sinds een halve eeuw kennen. Voor het eerst worden architectuur en vormgeving onder één paraplu gebracht, met een eigen fonds, het Fonds voor de Creatieve Industrie, waarbij ook de nieuwe media worden gevoegd. De aankondiging van dat nieuwe fonds levert één van de meest ronkende passages van Zijlstra's nota op: "Het kabinet heeft de creatieve industrie aangewezen als een van de topgebieden die een belangrijke economische en maatschappelijke meerwaarde voor Nederland hebben." Dat lijkt mooi, maar het valt op dat in deze zin het woord 'cultuur' niet voorkomt. Genoemde 'topgebieden' ressorteren dan ook onder het ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie, het superministerie van de Markt, zullen we maar zeggen. Op de site van de Rijksoverheid wordt de topsector 'Creatieve industrie' als volgt omschreven: "De creatieve sectoren (zoals design, media en entertainment, mode, gaming en architectuur) zorgen ervoor dat steden aantrekkelijk worden voor toeristen, bedrijven en bewoners. Ook in het buitenland is Nederland beroemd. Bijvoorbeeld door Dutch Design, gebouwen van architecten en musici." Punt.
Het is een in perfecte Jip-en-Janneketaal verwoordde samenvatting van de geest die door het nieuwe cultuurbeleid waart: cultuur is een onderafdeling van de economie geworden, en net als elke andere bedrijvigheid gericht op productie voor de consumentenmarkt, marktaandeel en winstmaximalisatie. Het nieuwe fonds voor de Creatieve Industrie en het bijbehorende nieuwe sectorinstituut, een fusie tussen NAI, Premsela en Virtueel Platform, gaan zich dus bezig houden met 'gebouwen van architecten en musici, die aantrekkelijk gevonden worden door toeristen, bedrijven en bewoners.' Ik betwijfel of de zittende directies en besturen van de drie te fuseren instituten met deze agenda kunnen leven. Zij zullen het 'Topteam' dat onder leiding van 'Trekker' Victor van der Chijs (jurist, managing partner van OMA, ex-ING, ex-Schiphol) namens het ministerie de creatieve industrie moet versterken, vertellen dat design, architectuur en nieuwe media niet zozeer behoefte hebben aan marketingassistentie, en dat het de sector economisch inderdaad voor de wind gaat. Waar behoefte aan is, is marktonafhankelijk onderzoek, cultuurkritische analyse, en cultureel-maatschappelijke inbedding van design en architectuur, niet alleen in Nederland, maar globaal. Waar behoefte aan is, is onderzoek naar what design can do voor de vraagstukken waar de markt niet meteen een verkoopbaar antwoord op heeft. Vraagstukken van overproductie en overconsumptie, van integratie en duurzaamheid, van bereikbaarheid en vrije communicatie, van culturele uitwisseling en verdieping. Als de Toppers dat bedoelen met hun ambitie om "haalbare acties voor te stellen om de bijdrage van de creatieve industrie aan de innovatiekracht van Nederland verder te versterken," hebben ze mijn zegen.
Maar ik ben niet de enige met twijfels. Ook vanuit de wetenschap wordt de massieve verplaatsing van overheidsgeld voor onafhankelijk onderzoek naar de markt met lede ogen bekeken. De anderhalf miljard die het Rijk uittrekt voor zijn 9 Topsectoren gaan exclusief naar die takken van bedrijvigheid waarin Nederland al een voorsprong heeft. Dat het economische succes van die sectoren evenzeer te danken is aan een infrastructuur van wetenschappelijk onderzoek, experimenterend design en kritische kunsten als aan zakelijk ondernemerschap lijkt geheel vergeten. Sterker, het Rijk gaat er van uit dat de sectorinstituten en fondsen voor wetenschappelijk onderzoek (KNAW en NWO) zelf nog een slordige 350 miljoen richting bedrijfsgebonden onderzoek gaan ombuigen.
Terwijl het Rijk zijn eigen infrastructuur voor onafhankelijke wetenschappelijke en culturele research & development afbreekt, gaan er dus enorme geldstromen naar de subsidiëring van de R&D van succesvolle bedrijven. De 'topambities' van het ministerie van EL&I gaan intussen alleen over marketing. Vernieuwing, inclusief culturele en wetenschappelijke, wordt uitsluitend gezien als vergroting van marktpotentieel. Ook het Rijk streeft naar winstmaximalisatie in strikt pecuniaire zin – subsidies worden toenemend gegeven op voorwaarde dat het geïnvesteerde geld terugvloeit. Dat culturele ontwikkeling over meer gaat dan marktvergroting voor bekende successen is vergeten. De Rijksoverheid wast zijn handen en telt zijn geld.
Op maandag 27 juni debatteert de Commissie Onderwijs, Cultuur en Media van de Tweede Kamer over de nu gepresenteerde plannen en het advies van de Raad voor Cultuur, dat door Zijlstra grotendeels is genegeerd. Er zal protest klinken, er zal wat bijgesteld worden, maar het is zeer onwaarschijnlijk dat de oppositie de gelovigen van het marktevangelie zal kunnen bekeren. Voor Items betekent het dat we zo'n twintig procent van onze inkomsten elders moeten vinden. Voor andere tijdschriften in de kunstensector kan het verlies van Rijkssteun nog dramatischer uitvallen. Wij gaan dat overleven, in de overtuiging dat er een gezonde markt is voor het product dat we al bijna dertig jaar maken: een tijdschrift voor cultuurkritische en onafhankelijke designjournalistiek en essayistiek.
Wil je reageren op dit artikel? Stuur een mailtje naar de redactie.