Dissertatie Jeroen Verbrugge
Creative Reflexion
Donderdag 4 oktober promoveerde Jeroen Verbrugge als eerste industrieel ontwerper aan de Universiteit Twente op basis van vijf ontwerpen. De rode draad is de zoektocht naar een nieuwe ontwerpaanpak. Een gesprek met de medeoprichter van ontwerpbureau FLEX/theINNOVATIONLAB over promoveren, onderwijs en de nieuwe rol van de ontwerper.
Creative Reflexion heet het onderzoek waarop industrieel ontwerper Jeroen Verbrugge promoveert. De titel is een knipoog naar zijn bureau FLEX - dat hij in1989 samen met Ronald Lewerissa oprichtte - maar is ook een correcte – oude – spelling van het woord. Het boek oogt op het eerste gezicht niet als een proefschrift: op Zwitserse wijze gebonden met een stevige kartonnen kaft. De hoeken zijn perspectivisch afgerond zodat het de indruk wekt een doos te zijn. ‘Het is een dissertatie, we spreken niet van een proefschrift omdat mijn onderzoek afwijkt van de conventionele manier van promoveren in Nederland. De kern van mijn onderzoek bestaat namelijk uit vijf door mijzelf gerealiseerde ontwerpen: een logistieke oplossing voor anderhalve-liter Coca-Colaflessen, de rechthoekige verfemmer voor Akzo Nobel consumentenverf, de Ahrend 360 stapelstoel van magnesium, de Otto Ooms enkel-rail stoellift en de Verstegen kruidenpotjes’, zegt Verbrugge. ‘Mijn promotor professor dr. J. W. Drukker en professor dr. F. Eising van de Universiteit Twente hebben binnen het college van promotie van de Universiteit Twente weten te bewerkstelligen dat een ontwerper mag promoveren op eigen werk. Want dat is opportuun in onze ogen: waarom zou een werktuigbouwer met een installatie of een wetenschapper met een theorie mogen promoveren en een ontwerper met eigen ontwerpen niet? Mits natuurlijk goed gedocumenteerd, goed beschreven en wetenschappelijk verantwoord.’
Nu voor het eerst de mogelijkheid is gecreëerd om als ontwerper te promoveren is de spanning voelbaar en zijn de verwachtingen hooggespannen. Verbrugge: ‘Dit project is voor mij geslaagd als ik kan bijdragen aan een verandering in het ontwerponderwijs. Nu het buitengewoon hoogleraarschap is afgeschaft sluit het onderwijs haar deuren voor waardevolle kennisbronnen. Iemand als Bruno Ninaber van Eyben is gelukkig nog als buitengewoon hoogleraar verbonden aan de TU Delft. Maar neem bijvoorbeeld Wolfram Peters van npk design, het zou fantastisch zijn als hij de mogelijkheid zou krijgen zijn kennis en ervaringen aan studenten door te geven. Dat is trouwens niet alleen interessant voor industrieel ontwerponderwijs maar ook voor andere disciplines in de creatieve sector zoals bouwkunde, nieuwe media, gaming of mode.’
Hoewel Verbrugge niet de aanval wil openen op de methodiek binnen industrieel ontwerponderwijs, is het voor hem evident dat de basis die er aan ten grondslag ligt zijn langste tijd heeft gehad. ‘Conventionele ontwerpmethodes op technische universiteiten zijn vaak sterk analytisch en deductief van aard. Aan de hand van vooraf vastgestelde stappenplannen en schema’s wordt het gebied waarbinnen het uiteindelijke ontwerp vorm krijgt steeds kleiner. Het is wellicht een goed doordachte benaderingswijze, maar naar mijn idee is het beperkt: je kunt moeilijk teruggaan in deze trechter. Ook laat het niet genoeg ruimte over voor wat ik de ‘creative spark’ en ‘free roaming creativity’ noem. Zonder die ‘creative spark’ was bijvoorbeeld de verfemmer en rollerbak in één nooit ontstaan. Ik denk dat intuïtie, talent en het associatief vermogen een van de belangrijkste gereedschappen zijn van een ontwerper, het is daarom in mijn ogen niet verwonderlijk dat de eerste schets vaak de beste is’, zegt hij.
Het creatieve vermogen is belangrijk voor de industrieel ontwerper, maar exacte kennis in relatie tot technologie, en kennis van de markt en de gebruiker blijven toch ook onontbeerlijk wanneer je gebruiksproducten maakt?
‘Absoluut, die drie pijlers om een ontwerpprobleem te ‘framen’ – technology, business and user – wil ik niet bagatelliseren. Maar ik denk wel dat deze parameters anders gebruikt en ingezet moeten worden. Ik heb in de praktijk ervaren dat prima en zinvolle producten die keurig aan de hand hiervan ontwikkeld zijn, uiteindelijk toch te vaak de eindkwaliteit niet bezitten die mogelijk en ook wenselijk zou zijn. Ze spreken niet aan, of misschien niet tot de verbeelding. Dat is wat ik fascinerend vind aan bijvoorbeeld Alchymia en Droog: die ontwerpen zijn semantisch complex. Ze dragen een verhaal uit over schoonheid en over culturele en sociale waardes. Ik voeg daarom in mijn onderzoek de semantiek als vierde pijler toe om een ontwerpprobleem te ‘framen’. Reflectie is daarbij essentieel. Ontwerpen wordt een ‘random’ en sterk intuïtief in plaats van een lineair proces. Schetsen, reflecteren, associëren, framen, schetsen, reflecteren, associeren en reframen. Niet per se in die volgorde overigens. Om het beste idee te achterhalen bestudeer je niet alleen de prestatie, maar ook de kracht en de perceptie van de verschillende ontwerpoplossingen. Het Coca-Cola project is bijvoorbeeld voortgekomen uit reframen: de oorzaak van de dalende verkoopcijfers bleek niet de drank zelf noch het ontwerp van de fles te zijn, maar was een logistiek probleem verkapt in de originele kratten die door alle fases tussen productie en consumptie telkens opnieuw verplaatst en gestapeld moesten worden. Door een stapelconstructie vormen de flessen nu zélf zowel een makkelijk verplaatsbaar geheel als uiteindelijk het schap waar de klant mee te maken heeft.’
De werelden van industrieel ontwerp en vrije vormgeving lijken moeilijk verenigbaar, toch associeer je van Alchymia en Droog naar Coca-Cola. Waar zitten de overlappingen?
‘Voor mij is ontwerpen een ‘chaordic’ proces. En daarmee geef ik al een paradox aan: tegelijk chaotisch en ordelijk. Het is een synthese van probleemoplossend vermogen, praktische vaardigheden, ontwerptalent, creativiteit en waarde-onderzoek. Volgens mij moet de verzuiling in de ontwerpwereld vervagen om kruisbestuivingen mogelijk te maken tussen intuïtief en semantisch ontwerpen en vraaggericht ontwerpen. We zouden onze krachten moeten bundelen en uitbreiden, maar dat vindt de politiek en een deel van het vakgebied eng. Met Creative Reflexion wil ik zowel de kwaliteiten van een analytische werkwijze als een vrije, associatieve en intuïtieve werkwijze verenigen. Op die manier probeer ik een brug te slaan tussen deze twee domeinen. Die leken de afgelopen decennia uit elkaar te drijven, maar kruipen nu weer naar elkaar toe. Ik kijk met bewondering naar de Stanford D.school in Amerika (onderdeel van Institute of Design, Stanford University, red). Daar wordt op holistische wijze gewerkt aan complexe maatschappelijke problemen met behulp van ‘design thinking’. Die term is al een tijdje in zwang en onderhevig aan uiteenlopende interpretaties. Voor mij betekent het die synthese waar ik het over had en de capaciteit om holistisch na te denken. Ed Annink was typisch zo’n design thinker: met het project Design Den Haag heeft hij bruggen weten te slaan tussen beleidsmakers, economen, ontwerpers en burgers en heeft hij nieuwe waardes gecreëerd voor de internationale positie van Den Haag.’
Hoe zie je de toekomst van het ontwerpvak?
‘Ik hoop dat er op den duur een nieuwe beroepsinvulling gegeven wordt aan het vak. Een ontwerper kan een waardevolle rol spelen bij complexe maatschappelijke problemen - naast sociologen, economen, politici enzovoorts - juist door het creatief reflecteren. Met mijn onderzoek wil ik een weg creëren voor andere ontwerpers om hun aanpak te delen, met name in het onderwijs. Tegelijkertijd wil ik niet een methode voorschrijven. Ik zie het als een beschrijving van de aanpak die ik door mijn praktijkervaring opgebouwd heb. Het gevaar van een voorgeschreven methode is dat die creativiteit in de kiem smoort. En mijn toekomst? Ik ga door met waar ik goed in ben en verwacht dat FLEX over tien jaar veel meer product-services en services ontwerpt en minder producten. Daarnaast hoop ik ook op een interessante parttime rol in het Nederlandse ontwerponderwijs’.
... reageer
Wil je reageren op dit artikel? Stuur een mailtje naar de redactie.