Redactioneel no.6, 2009
Tussen droom en daad
Het ontwerponderwijs in Nederland wordt sinds zijn ontstaan gekenmerkt door een menging van hardcore functionalistische kennis met de vage contouren van het kunstenaarschap.
Ontwerpen is een vluchtig vak, niet alleen omdat de producten ervan vaak slechts een kort leven is beschoren, maar ook omdat het denken dat aan die producten vooraf gaat vaak zo ijl is. In weerwil van de functionalistische roots van het design, die stevig in de objectieve werkelijkheid van technologische processen, de verifieerbare eisen van de ergonomie en de harde cijfers van de economie lijken geworteld, is de essentie van het ontwerpen ongrijpbaar poëtisch. De weg van briefing naar eindproduct is een kaartloze route van onnavolgbare associaties. Melle Hammer: “‘Onderweg’ is een zinkwit eiland. De vluchtlijnen op de wereldkaart in de brochure uit het stoeltasje kunnen gedeeltelijk weggegumd. Opdat het niemandsland dat uit louter lucht bestaat eens zichtbaar wordt.”
Hoe breng je zulke processen toch in kaart, hoe vertaal je ze naar iets dat we kunnen volgen en analyseren? Rustan Söderling: “Ik probeerde om te gaan met de hopeloosheid van de vertaling, om ervaring te vertalen in woorden en beelden.” Dat zijn vragen die voor elke ontwerper, opdrachtgever en criticus interessant zijn, maar voor het ontwerponderwijs zijn ze essentieel. Inzicht in de eigen beweegredenen, smaken en humeuren, in de onderbewuste motieven die in elk creatief proces schuilen, is een vereiste wanneer dergelijke irrationele bronnen je werk sturen. Gertrud Grunow: “Als je nieuwe vormen wilt zoeken, moeten deze in ons zelf herboren worden uit de totaliteit van het beleven, uit het gevoel van natuur en geest. De weg is eerst irrationeel en vervolgens steeds rationeler.” Het ontwerponderwijs hecht dan ook veel waarde aan de persoonlijke ontwikkeling van studenten, en studenten zelf doen middels hun – au fond – toegepaste werk vaak intens autonoom onderzoek naar hun eigen drijfveren.
De menging van hardcore functionalistische kennis met de vage contouren van het kunstenaarschap kenmerkt het ontwerponderwijs in Nederland al sinds zijn ontstaan. Marc Vlemmings: “De geëxalteerde toon van het Bauhaus manifest doet negentig jaar later gedateerd aan, maar het schetst een ideaal waarin menige hedendaagse ontwerpopleiding zou willen geloven.” En daar is, nog steeds, iets voor te zeggen; een ontwerper is iemand tussen een kunstenaar en een ingenieur in. Een bemiddelaar tussen droom en daad. Elke ontwerpopleiding legt de balans tussen die twee weer anders. Louise Schouwenberg: “Iedereen die ik tot nu gesproken heb, is het erover eens dat het onderwijs zelf moet formuleren wat het wil, met name in het licht van recente Kamervragen zoals hoe sluit het kunstvakonderwijs aan op de arbeidsmarkt.” Maar allen zijn het erover eens dat het onderwijs moet aansluiten op de markt, waarop ontwerpers niet alleen omzet voor zichzelf genereren, maar ook voor vergroting van de omzet van de opdrachtgever moeten zorgen.
In een door de crisis schrikachtig krimpende markt wordt de vraag naar de marktwaarde van de ontwerper opnieuw actueel. En de vervolgvraag: hoe marktconform moet de ontwerper zijn? Daar stuiten we op een dubbele paradox. Opdrachtgevers willen meestal ontwerpers die niet alleen doen wat de klant wil, maar die dat net even anders invullen dan anderen. Dat leidt tot variaties op bewezen successen. Tegelijkertijd is ‘de industrie’ zich er terdege van bewust dat vernieuwing vooral ontstaat buiten de gebaande paden; ‘design’ en ‘innovation’ zijn in de retoriek van de markt vrijwel synoniem. Dat is de eerste paradox: opdrachtgevers willen dat ontwerpers dezelfde soort dingen maken als hun concurrenten, maar dan anders. Ontwerpers, intussen, verlangen naar aansluiting bij de markt, maar willen ook hun eigen ‘auteurschap’ niet verraden. De meest innovatieve onder hen trekken zich nadrukkelijk niets van de markt aan – en juist zij vinden regelmatig die zo gewenste aansluiting, omdat ze iets bieden wat niemand nog heeft: een nieuw product, een nieuwe stijl een nieuwe mentaliteit. Dat is de tweede paradox: ontwerpers hebben opdrachtgevers nodig, maar maken vaak hun meest vernieuwende werk zonder opdracht.
De praktijken van ontwerpers en opdrachtgevers zijn, zeker in Nederland, waar ontwerpers er relatief vaak voor kiezen zelfstandig te opereren in plaats van binnen een groter bureau, uit elkaar gedreven. Linda van Deursen: “Individuele ontwerpers worden minder serieus genomen door grote opdrachtgevers – je krijgt nooit echte verantwoordelijkheid. Grote opdrachtgevers vertrouwen alleen ontwerpbureaus die op dezelfde manier zijn gestructureerd als zij zelf.” Innovatieve, eigenzinnige ontwerpers werken vaak in de culturele marge, Roel Wouters: “Ik merk dat het moeilijk is om aansluiting te vinden bij grote corporate opdrachtgevers. Soms lijkt het alsof die cultuur is veranderd. Vroeger gaven corporate opdrachtgevers gemakkelijker opdrachten aan autonome ontwerpers, terwijl ze nu eerder de veilige keuze voor een groot ontwerpbureau maken.” ondersteund door subsidies en de steeds zeldzamer vrijzinnige opdrachtgever die ‘zijn’ ontwerper als gesprekspartner ziet in plaats van als een soort creatieve aannemer. Armand Mevis: “Wanneer je een bepaalde precisie wilt toepassen in je werk, heb je mensen nodig die die betrokkenheid delen. Bij veel grotere opdrachtgevers zitten gewoon niet de mensen die de tijd kunnen nemen om dat proces met de ontwerper te doorlopen, die beslissingsbevoegd zijn en de aandacht en tijd willen investeren die je nodig hebt voor een goed ontwerp.”
Hoe kan het ontwerponderwijs deze kloof dichten, deze dubbele paradox opheffen? Misschien door de rol van de opdrachtgever meer te problematiseren. En dan niet in pejoratieve termen als “marketingkippen”, zoals een ontwerper me laatst het soort opdrachtgever beschreef waar hij een hartgrondige minachting voor heeft, maar in termen van partnership. En de studenten? Die moeten zich tot in de onnavolgbare krochten van hun onderbewuste afvragen: welke droom wil ik tot daad maken? Chris Reinewald: “Twintiger, bewijs dat de wereld op je ontwerpen zit te wachten! En doe dat in hooguit twee plaatjes, drie regels projectuitleg en een verwijzing naar je website.”
Wil je reageren op dit artikel? Stuur een mailtje naar de redactie.