Redactioneel no.6, 2010

Max Bruinsma, 15 december 2010

Rentmeesterschap

Een overheid die zich uitsluitend op de afnamekant van de cultuur richt doet zowel de makers als het publiek tekort.

Bij alle commotie over de financiële en economische dimensies van de bezuinigingen en lastenverzwaringen in de kunsten zou je haast vergeten dat het au fond niet om geld gaat, maar om een houding. Rentmeesterschap, die goeie ouwe bijbelterm voor maatschappelijke verantwoordelijkheid, heeft niet zozeer met return on investment in de hedendaagse zin te maken, maar vooral met de zorg om wat je aan de volgende generaties nalaat. Of wilt nalaten. Ron Kaal: “Wat niet zichtbaar is, hoeft nog niet te ontbreken.” Wat je niet bewaart wordt over enkele decennia misschien niet gemist, maar het kan geen kwaad voorzichtig om te gaan met keuzes die niet alleen jezelf, maar ook anderen na jou aangaan. Karin van der Heiden: “Het ‘over de heg gooien’ van een archief op het moment dat de situatie nijpend wordt kunnen we ons niet meer permitteren.” Nederland is gezegend met een lange traditie van experiment en vernieuwing in de kunsten en de techniek, die zijn weerslag vindt in de internationale reputatie van ons land op deze gebieden. Onze dijken, polders en scheepsbouw zijn eeuwenoude voorbeelden van die innovatieve kant van ons land, onze schilderkunst en architectuur vormen een belangrijk deel van het culturele werelderfgoed en op het gebied van het design is Nederland al decennialang een gidsland. Dat is heel wat, maar geen reden om het er verder maar bij te laten. De houding van de Nederlandse regering met betrekking tot de cultuur op dit moment lijkt een kopie van zijn argument om niet meer mee te doen aan de NAVO-missie in Afghanistan: we hebben genoeg gedaan. Het is maar hoe je het bekijkt; als je goede reputatie je iets waard is – en de invloed die daar bij hoort, en de maatschappelijke fierheid die dat genereert –, is ‘genoeg’ een onhandig begrip. Chris Reinewald: “Miscommunicatie hoort er blijkbaar ook bij.” Die reputatie is namelijk niet alleen gestoeld op eerder behaalde successen, maar ook op het engagement met de voorwaarden voor dat succes. Die voorwaarden zijn in het geval van de kunsten: nieuwsgierigheid, het verlangen om nieuwe technieken, nieuwe materialen en nieuwe maatschappelijke inzichten te vertalen in nieuwe vormen en methoden, kortom: creatieve experimenteerlust. Viveka van de Vliet: “Om tot innovatie in materialen te komen heb je meer nodig dan creativiteit en experimenteerdrift. Kennis en faciliteiten zijn minstens zo belangrijk.” Dat zijn eigenschappen van individuen en niet van een staat, maar het aardige aan Nederland was nu juist dat dat creatieve individualisme een goede inbedding vond in een door de staat gestimuleerde culturele infrastructuur, die Erasmusprijswinnaar en Frans ontwerper Pierre Bernard in 2006 deed verzuchten: “Wij hebben mooie bloemen, maar jullie hebben een tuin!”

In die tuin wordt nu ernstig gewied, en niet alleen maar om de dorre takken weg te snijden. Een zorgvuldige hortus wordt omgeploegd tot publieksplantsoen. Het verschil tussen die twee is niet, zoals vaak wordt gesuggereerd, dat het plantsoen toegankelijk is voor het grote publiek, terwijl de hortus botanicus een speeltje voor elitaire bloemenliefhebbers is. Het verschil is dat in de hortus onderzoek wordt gedaan en in het plantsoen vooral wordt geplant wat een stootje kan verdragen.
Terug naar de realiteit van wat wel de kaalslag van de Nederlandse cultuur wordt genoemd, moeten we inzien dat die slechts een beperkt deel van de kunsten echt zal treffen: de experimentele, onderzoekende, vernieuwende kant. De kunst die zich reeds mag verheugen in een publieksbereik van enige omvang – het plantsoen – zal zich ondanks hogere toegangsprijzen wel redden. Maar ook de op een groot publiek gerichte kunst en design heeft experiment en onderzoek – de hortus – nodig op een manier die niet altijd even duidelijk zichtbaar is, maar daarom niet minder belangrijk. Louise Schouwenberg: “Hoe sympathiek ook, van professionele ontwerpers mogen we méér verwachten dan een direct reageren op de sentimenten van een tijdperk.” Wat de komende tijd op het spel staat is de kwaliteit van het research and development department van de kunsten, waarvan in Nederland al decennia lang vooral de overheid rentmeester is. Wat Pierre Bernard onze tuin noemde, is een fijnmazige infrastructuur van podia, instellingen, ondersteunende organisaties, broedplaatsen, opleidingen en subsidiestromen die, naast het vergroten van het publieksbereik van de kunsten, ook en vooral heeft geleid tot een vruchtbare bodem voor het soort experiment en ontwikkeling dat de kunst en het design scherp houdt en verder brengt. Wie niet ziet dat die infrastructuur een belangrijke factor is in de hoge kwaliteit en de grote internationale reputatie van Nederlandse beeldende kunst, mode, architectuur, grafisch ontwerpen en productvormgeving, heeft een bord voor z’n hoofd.

De vraag bij dit alles blijft: wat is echte kunst, echt design, echt goed, en wie bepaalt dat? Timo de Rijk: “Het verlangen naar echtheid wordt niet alleen door de culturele wereld maar door zowat het hele consumerende deel der natie gevoeld.” Uiteindelijk is het antwoord een wisselwerking tussen makers, bemiddelaars en de markt. Maar dat die dynamiek eenduidig is of maar één overheersend criterium –¬ populariteit – kent, is een grove versimpeling van de interacties en interdependenties die kenmerkend zijn voor culturele ontwikkeling. Makers die zich uitsluitend richten op afzet, doen uiteindelijk hun consumenten tekort. Rem D. Koolhaas: “Bij samenwerking moet het voor mij juist gaan om iets wat je zelf normaal niet doet. Iets totaal anders.” En een overheid die zich uitsluitend op de afnamekant van de cultuur richt doet zowel de makers als het publiek tekort. Want de kunsten en het ontwerpen zijn geen business as usual. Het is een cultureel veld dat gedreven wordt door passie, het verlangen en de inzet om iets uit te zoeken, iets vanuit een andere blik te bezien, op z’n kop te zetten, in nieuwe vormen te herinterpreteren. Dat verdient steun van de samenleving als geheel, en dus van zijn representanten, het parlement en de regering. Want zonder zijn R&D department verstart een cultuur. Daar is op den duur geen lol aan. Ed Annink: “Ik denk dat de toekomst vraagt om meer drivers in de industrie dan alleen winst. Plezier bijvoorbeeld.”

 


 

... reageer