Grafisch geluk?

Carolien Glazenburg, 23 november 2011

Opdrachtgevers, neem culturele verantwoordelijkheid!

Op 20 oktober hield Carolien Glazenburg, conservator vormgeving van het Stedelijk Museum Amsterdam, een toespraak bij de opening van de tentoonstelling 'Grafisch Geluk – 100 jaar grafische vormgeving' in Museum Hilversum. Naast een vogelvlucht-schets van een eeuw Nederlandse grafische vormgeving was haar toespraak vooral een oproep aan Nederlandse opdrachtgevers om hun historische taak, het stimuleren van goed ontwerp, opnieuw op zich te nemen. Items publiceert een bewerkte versie van haar kritische rede.

In Nederland heeft de grafische vormgeving niet alleen veel baat gehad bij goede drukkers als Senefelder, Van Leer, Trio, Meijer, Spruijt, Lecturis, Steendrukkerij de Jong, Rosbeek, Lenoirschuring, Spinhex & Industrie. Maar het zijn vooral de opdrachtgevers geweest die in de afgelopen eeuw een grote invloed hebben gehad op de ontwikkeling van de grafische vormgeving. Calvé en de Nederlandse Kabelfabriek in Delft, Van Nelle in Rotterdam, Bruynzeel in Zaandam, het Stedelijk Museum, De Bijenkorf, Van Berkel, en vooral de PTT zijn namen die onmiddellijk boven komen drijven.


Ontwerp: Annelys de Vet, opdrachtgever: Fonds BKVB, 1999

Het waren opdrachtgevers die hun nek durfden uit te steken, die ontwerpers de vrijheid lieten hun experimenten uit te voeren en hen hierin steunden. Ze gingen vaak een hechte relatie aan met een ontwerper. Opdrachtgevers die we helaas tegenwoordig vrijwel niet meer tegenkomen. Om nog maar niet te spreken van het tegenwoordige verschijnsel afdeling communicatie waar men – de goede daargelaten - niet gehinderd door historische kennis van bijvoorbeeld kunst en grafische vormgeving, de contacten met de ontwerper dient te onderhouden.

De positie van de grafisch vormgever in Nederland was kort na de oorlog stevig verankerd geraakt. Sandberg, Jan Bons, Dick Elffers, Otto Treumann, de grote mannen die het vak na ’45 letterlijk organiseerden. De status van de grafisch ontwerper werd geregeld in verbanden die hen een onderhandelingspositie gaven waar men in de rest van Europa met jaloezie naar keek en kijkt.

Naast de zojuist genoemde mannen die, op Treumann na, vooral werkzaam waren in het culturele veld zien we Frans Mettes, Cor van Velzen, Koen van Os, Reyn Dirksen een kleurrijk beeld schetsen in wederopbouwend Nederland met commerciële affiches die een kwaliteit hebben waar het tegenwoordige veelal fotografische commerciële affiche een voorbeeld aan zou moeten nemen. Ons straatbeeld zou er een stuk vrolijker van worden.


Ontwerp: Frans Mettes, opdrachtgever: Hofnar, 1965

Ook het succes van Total Design met Wim Crouwel als een van de stichters – hij is de laatste tijd uitgebreid en terecht geëerd – is direct verbonden met visionaire opdrachtgevers zoals Schiphol, waarvoor Benno Wissing en Paul Mijksenaar een internationale standaard voor bewegwijzering hebben ontwikkeld, en onder andere Randstad, waarvan men het logo van Ben Bos tot in de verste uithoeken van de wereld tegenkomt. De Nederlandse grafische vormgeving kent een reeks 'koppels' van ontwerpers en opdrachtgevers: Wim Crouwel en Edy de Wilde voor het Van Abbe Museum en daarna voor het Stedelijk Museum; Jan van Toorn en Jean Leering voor het Van Abbe Museum, Anthon Beeke en Gerardjan Rijnders van Globe en Toneelgroep Amsterdam; Gielijn Escher en het Festival of Fools; Ootje Oxenaar en de Nederlandse Bank; Gert Dumbar en de NS...


Ontwerp: Gielijn Escher, opdrachtgever: Festival of Fools, 1976

Gert Dumbar, intussen een van de eminences grises van het Dutch Design (hij was de eerste die die term gebruikte), deed onlangs een bijzondere oproep tot actie aan de jonge generatie: "Door de huidige vercommercialisering begint alles op elkaar te lijken en gaat de oorspronkelijkheid verloren. De ontwerper moet openstaan voor nieuwe digitale ontwikkelingen in de breedste zin van het woord, op de hoogte zijn van de toevloed van nieuwe kennis en zich durven te onderscheiden door engagement. Grafisch ontwerpen gaat niet meer alleen over het ontwerpen van een huisstijl.” In navolging van het wereldwijde "First Things First" manifest dat eerst in 1969 en nog eens in 2000 werd uitgegeven als aansporing aan ontwerpers om zich met serieuze problemen van de wereld bezig te houden, roept Dumbar grafisch ontwerpers op een rol te spelen bij goede bewegwijzering in en buiten gebouwen, goede voorlichting op verpakkingen te verzorgen, goede campagnes te maken bij rampen die de wereld treffen.

Ik onderschrijf zijn hartekreet en hoop dat de huidige generatie grafisch vormgevers in deze woelige tijden waarin er ook nog eens desastreus wordt bezuinigd op cultuur, in staat is een werkterrein te vinden waarmee ze zichzelf een nieuwe maatschappelijke positie verschaft.

Terugkomend op het opdrachtgeverschap citeer ik een recensie uit NRC-Handelsblad van 16 september: "Bij de tentoonstelling verscheen een liefdeloos vormgegeven catalogus met gênant slechte reproducties: de kleuren zijn beroerd en op de detailafbeeldingen zijn niet de details van de schilderijen te zien maar de pixels van een digitale foto die geen vergroting verdroeg..."

Deze kritiek slaat op de Hermitage, een alom en terecht geprezen nieuw cultureel topinstituut in Amsterdam. Als we dit lezen, en ons ook de huidige affiches voor het Van Goghmuseum voor de geest halen, dan is het toch droevig te moeten constateren dat twee van de instituten die de meeste museumbezoekers trekken in Nederland, en waar dus heel veel geld omgaat, niet geïnteresseerd zijn in het innemen van een positie als inspirerende opdrachtgever voor de vele getalenteerde Nederlandse grafische vormgevers. Gezien hun culturele status is het schokkend dat deze instellingen niet het risico durven nemen buiten de gebaande marketing paden te treden, en daarmee een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling en dus de geschiedenis van het vak. Zij kiezen voor een commerciële benadering van het fenomeen museum en kunst maar dat zou toch niet ten koste van de kwaliteit van de communicatie moeten gaan vooral niet in een land waar die kwaliteit op het gebied van vormgeving zo ruimschoots voorhanden is.

Culturele instituten als de Hermitage en het Van Gogh zouden een actieve en stimulerende rol moeten spelen bij het beantwoorden van de vraag die in deze tijden van crisis aan de orde is in de grafische vormgeving: namelijk of de aloude grens tussen het culturele veld en de commercie niet minder scherp getrokken zou moeten worden. Als de grafisch vormgever op zijn strepen blijft staan, zijn kwaliteit weet te handhaven, zijn opdrachtgever durft uit te dagen en niet zonder meer toegeeft aan diens eisen, en de opdrachtgever zich daardoor eerder laat inspireren dan afschrikken, zou er sprake kunnen zijn van een win-win situatie!


Ontwerp: René Knip, opdrachtgever: Concertgebouworkest Amsterdam, 2011. Foto: Jarr Geerlings

We kennen ook een cultureel instituut in Amsterdam waarbinnen de twee uitersten te zien zijn van zouteloos commerciële versus interessante vormgeving. Het Concertgebouw in Amsterdam treedt alle principes van het goede affiche met voeten door afgezaagde beelden te gebruiken met een smak onleesbare tekst erover of eronder. Wellicht zijn die gemaakt voor een publiek dat toch wel komt en dus niet hoeft te worden overtuigd? Als dat al zo is, is dat vooral te danken aan het huisorkest van het Concertgebouw, dat goddank zijn eigen communicatie verzorgt. Het Concertgebouworkest, een aparte organisatie, bedient zich van de affiches van René Knip die in een onthutsende duidelijkheid, kleurrijk de boodschap brengen wat er wanneer gespeeld wordt. Meer hoeft niet. En intussen herkent iedereen een affiche van Knip als een icoon in het Amsterdamse straatbeeld. Kwaliteit leidde tot grote herkenbaarheid.


Ontwerp: René Knip, opdrachtgever: Concertgebouworkest Amsterdam, 2011. Foto: Jarr Geerlings

Het Concertgebouw zou een voorbeeld kunnen nemen aan het Holland Festival dat nog niet zo lang geleden altijd al vóór aanvang uitverkocht was aan een trouwe kring vaste bezoekers, maar desalniettemin een geschiedenis heeft als het op baanbrekende ontwerpen voor de affiches aankomt, van de nog steeds schitterende serie van Dick Elffers in de jaren '50 en '60 tot de eigenzinnige interpretaties van Anthon Beeke, de spannende geënsceneerde vormgeving van Studio Dumbar, de mysterieuze affiches van Van der Velden en Mooren en sinds enige jaren de ontwerpen van de laatste.


Ontwerp: Dick Elffers, opdrachtgever: Holland Festival, 1963

Opdrachtgevers kunnen ook inspiratie vinden bij de oude PTT, het staatsbedrijf dat decennia lang een ware mecenas is geweest voor jong en experimenteel talent in de Nederlandse grafische vormgeving, en die daarmee een belangrijk factor is geweest in de hoge status die het internationaal heeft. Gert Dumbar – ik citeerde hem eerder – zei ooit dat àls er een monument moet worden opgericht voor het Dutch Design, dat niet aan ontwerpers gewijd zou moeten worden, maar aan de opdrachtgevers die de visie hadden hen de ruimte te geven. Dat monument is er virtueel – de voorbeelden die ik gaf representeren het. Ik roep hedendaagse opdrachtgevers op dat monument te onderhouden, zich eraan te spiegelen en het opnieuw leven in te blazen.

 

KPN agenda, ontwerp: Mevis & Van Deursen, opdrachtgever: KNP, 1996

... reageer