Why Design Now?

Max Bruinsma, 12 juni 2010

Voor de vierde keer organiseert het Cooper-Hewitt National Design Museum de designtriënnale, ditmaal onder het thema Why Design Now? Max Bruinsma bezocht de expositie en bespeurde een zekere willekeur in de samenstelling.

Sinds 2000 organiseert het New Yorkse Cooper-Hewitt National Design Museum elke drie jaar een overzicht van de stand van zaken van het ontwerpen, “het meest innovatieve, vooruitdenkende design in het brandpunt van de hedendaagse cultuur.” Hadden de eerdere drie afleveringen nog een Amerikaanse focus, dit jaar is een wereldomspannende selectie gemaakt, die de noodzaak onderstreept van “internationale samenwerking om de problemen van de wereld op te lossen.” Design als redder van de wereld, het staat er niet met zoveel woorden, maar het is wel het impliciete antwoord op de vraag die de tentoonstelling stelt: “Why design now?”

De introductie in de catalogus beantwoordt de titelvraag in eerste instantie met een lange reeks vervolgvragen: Hoe maken we schone energie? Hoe vervoeren we mensen veilig en efficiënt? Hoe huisvesten we ze veilig en duurzaam? Hoe gaan we met afval om? Hoe verhogen we de kwaliteit van leven voor iedereen? Zo kun je natuurlijk nog een tijd doorgaan – en dat doen de inleiders ook –, maar al die op zich belangrijke vragen verbrokkelen het onderwerp wel een beetje. Hetzelfde effect bereikt de indeling van de tentoonstelling in maar liefst acht thema’s: energie, mobiliteit, gemeenschap, materialen, welvaart, gezondheid, communicatie, eenvoud. Veel. Ze staan elk voor een veelheid aan problemen, die door goed design kunnen worden opgelost: milieuvervuiling, files, stedelijke congestie, niet-afbreekbare materialen, ongelijke verdeling van welvaart, ziekte, communicatie overload, complexiteit…
Het is een benadering die in eerdere tentoonstellingen, zoals Bruce Mau’s ‘Massive Change’ (2004) en Cooper-Hewitt’s eigen ‘Design for the Other 90%’ (2007), ook al is gevolgd. De tentoonstelling als een betoog dat meer steunt op voorbeelden die de centrale stelling illustreren dan op een strenge argumentatie. Werd in Mau’s tentoonstelling de schier oneindige hoeveelheid toonbeelden van hoe het kan en moet zelf tot argument – als het op zoveel manieren goed kan, waarom gaat het dan op zoveel manieren verkeerd? –, in de Triënnale tentoonstelling leidt het tot een zekere willekeur. Mieke Gerritzens Celebrity wallpaper, MVRDV’s Vertical Village, Marieke Staps Soil Lamp, Saskia van Drimmelens Painted Series, Tord Boontjes Witches’ Kitchen en Jorre van Asts Jar Tops, om maar een paar van de (opvallend veel) Nederlandse ontwerpen in de selectie te noemen, zijn stuk voor stuk bijzondere dingen, maar wat hebben ze met elkaar te maken? Dat ze een “ethisch, voorlopig pragmatisme” vertegenwoordigen, zoals co-curator Ellen Lupton in de catalogus stelt? Het zij zo, maar dan weet ik er nog wel een paar.

Een relatief kleine tentoonstelling als deze, met een dozijn voorbeelden per thema, leidt onder een teveel aan deelonderwerpen en subthema’s. En de focus op afgeronde producten die dergelijke tentoonstellingen bijna per definitie hebben, leidt af van het eigenlijke onderwerp, namelijk dat design vooral als proces verschil maakt. Wat de meeste ontwerpen die in de tentoonstelling zijn verzameld bindt, is niet zozeer hun cutting edge vormgeving of innovatieve productie, maar een manier van denken die het hele ontwerpproces, van eerste idee tot gedistribueerd product, aan een scherpe analyse onderwerpt. Die analyse is belangrijker dan de uitkomst ervan, maar veel moeilijker museaal te presenteren.


National Design Triennial
Cooper-Hewitt National Design Museum, New York
t/m 9 januari 2011

 

Beeld: Good Magazine, Issue 006, USA 2007. Scott Stowel, design direction
 

... reageer